
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
kisetsu・季節
zn. seizoen o.; jaargetijde v. ¶ 季節風 moesson. ¶ 季節後れ laat in het jaar; na hun tijd.
shakō・社交
zn. gezellig verkeer o.; sociale omgang m. ¶ 社交が上手 gezellig in den omgang. ¶ 社交的 gezellig; sociaal; maatschappelijk. ¶ 社交團 gezelschap. ¶ 社交術 kunst om zich gemakkelijk te bewegen; aangename omgangsvormen. ¶ 社交界 uitgaande kringen der hoogere standen. ¶ 社交期 het seizoen, waarin veel partijen gegeven worden. ¶ 社交性 gezellige neigingen; behoefte aan gezelligheid.
kan・寒
zn. koude v.; het koude seizoen o.
sekki・節季
(節季) zn. eind van het jaar.
kikō・氣候
(気候) klimaat o.; weer (天候) o.; seizoen (時候) o.
SUPPLEMENT (trefwoord)
aishō・相性
(合い性、合性、相い性) zn. (1) tussen personen (man en vrouw, vrienden, superieur en ondergeschikte, etc.) de mate waarin ze bij elkaar passen; affiniteit; congenialiteit; geestesverwantschap; gedeeld temperament; meer algemeen verenigbaarheid. ¶ お互い相性がいい。 Otagai aishō ga ii. Het klikt tussen ons; We kunnen goed met elkaar opschieten. (TTC) ¶ あの夫婦は相性が悪い。 Ano fusai wa aishō ga warui. Dat echtpaar past niet bij elkaar. (TTC) ¶ あの2人は相性がいいようだ。 Ano futari wa aishō ga ii yō da. Het lijkt erop dat die twee goed bij elkaar passen. (TTC) ¶ あいつとはどうも相性が合わないんだ。 Aitsu to wa dō mo aishō ga awanain da. Ik kan echt niet met die gozer opschieten. (TTC) (NB De 大辞泉 Daijisen raadt de constructie 相性が合う/合わない aishō ga au/awanai af.) ¶ この時期は夏野菜が美味しいし、夏野菜はパスタと相性がいい。 Kono jiki wa natsu yasai ga oishii shi, natsu yasai wa pasuta to aishō ga ii. De zomergroenten van deze periode zijn heerlijk en zomergroenten passen goed bij pasta. (Tweet) (2) geschiktheid tussen man en vrouw volgens de astrologische kalender. ¶ 星占いによると彼女と僕はあまり相性がよくないようだ。 Hoshiuranai ni yoru to kanojo to boku wa amari aishō ga yoku nai yō da. Volgens de horoscoop past ze niet zo goed bij me. (TTC)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <seizoen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
シーズンshiizun seizoen; periode; tijd; [i.h.b.] hoogseizoen; [i.h.b.] drukke tijd; [i.h.b.] geschikte tijd
季ki (1) seizoen; jaargetijde; getijde; getij; (2) [Jap.letterk.] seizoensthema; (3) tijdsduur van één jaar; jaartermijn; [veroud.] jaargetijde; (a) seizoen; jaargetijde; (b) [i.h.a.] seizoen; (c) jaartermijn; (d) [Jap.letterk.] seizoensthema; (e) jongste; benjamin; (f) slotmaand van elk seizoen; (g) einde van een periode
季節kisetsu seizoen; tijd van het jaar
季節外れのkisetsuhazureno buiten het seizoen; hoogseizoen; buiten het (volle) seizoen; buitentijds; ontijdig; abnormaal voor het seizoen
旬shyun seizoen; geschikte tijd
時々 ; 時時tokidoki (1) elke gelegenheid; elk seizoen; [groente; bloemen enz. van] het seizoen; seizoen-; gelegenheids-; (2) soms; somtijds; weleens; bij wijlen; (zo) af en toe; (zo) nu en dan; (zo) tussenbeide; nogal eens; van tijd tot tijd; met tussenpozen; bij tijd en wijle; bij tijden; een enkele keer; incidenteel; in occasionele gevallen; nu eens ~; dan weer; [arch.] somwijlen
時期jiki (1) tijd; periode; seizoen; (2) tijd; timing; moment
時 ; 秋toki (1) tijd; [arch.] stond; (2) tijd; periode; [i.h.b.] seizoen; (3) [in die] tijden; [in die] dagen; toenmalig; (4) allesbeslissend moment; kritiek punt; scharniermoment [spelling: toki 秋]; (5) kans; gunstige gelegenheid; gelegen tijd; (6) [spraakk.] tijd; tempus; (7) geval; keer; gelegenheid; moment; ogenblik; (8) toen; wanneer
Tijd: 0.49 sec. jiten.nl: 6 treffers, warandict: 8 treffers (zoekopdracht: 'seizoen', strategie: exact).
2005-2023