
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (titelwoord)
kuchi・口
zn. (1) [口] mond m. (2) [言語] taal v. ; woord v. (3) [味感] smaak m. (4) [入口] deur v.; ingang m. (5) [吸口] mondstuk o. (6) [穴] opening v.; gat o. (7) [空位] vacature v.; vacante plaats v.; betrekking v. (8) [人數] aantal personen m. (9) [割前] aandeel o.; portie v.; (10) [部類] soort v.; artikel o.; merk o. ¶ 口を開く den mond opendoen. ¶ 口をきく spreken met. ¶ 口を出す zich mengen in; zich bemoeien met. ¶ 口がすべる zich verspreken. ¶ 口が惡い gemeene taal uitslaan. ¶ 口と腹とは違ふ niet meenen wat men zegt. ¶ 口に合ふ naar den smaak zijn. ¶ 口を探す een baantje zoeken. ¶ 此の口は品切れになりました dit artikel is uitverkocht; deze soort hebben wij niet meer. ¶ 口にて mondeling.
日蘭辭典 (trefwoord)
seikatsu・生活
zn. leven o.; bestaan o. ¶ 現實生活 het werkelijke leven. ¶ 私的生活 privé leven.¶ 悲慘な生活 ellendig bestaan. ¶ 手から口への生活 een leven van de hand in den tand. ¶ 生活する leven; bestaan; in zijn onderhoud voorzien. ¶ 生活費 kosten van levensonderhoud. ¶ 生活狀態 levensomstandigheden. ¶ 生活力 levenskracht; vitaliteit.¶ 生活體 levend wezen; organisme. ¶ 生活程度 levensstandaard. ¶ 扶助を受けて生活する bestaan van liefdadigheid. ¶ 生活を一新する een nieuw leven beginnen; zijn leven beteren.
SUPPLEMENT (trefwoord)
shi・し
(voegwoord) (1) [tussen twee zinsdelen] en; en ook; tevens; eveneens. ¶ 私は気が短いし、口も軽い男だ。 Watashi wa ki ga mijikai shi, kuchi mo karui otoko da. Ik ben een man met een kort lontje en ik heb ook een losse tong. (TTC) (2) [aan het einde van een zin, een reden markerend maar ook afzwakkend] ¶ モロッコから帰ってきてからどうも調子悪い。咳が止まらないし Morokko kara kaette kite kara, dōmo chōshi ga warui. Seki ga tomaranai shi Sinds ik terug ben gekomen van Marokko voel ik me vreselijk beroerd. Het hoesten houdt maar niet op... (twitter)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <口>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
口に合うkuchiniau naar z'n smaak zijn; aan z'n smaak beantwoorden; in de smaak vallen; smaken; smakelijk zijn; aanspreken; aanstaan
口のkuchino oraal; mond-; buccaal
口は禍のもとkuchihawazawainomoto ± spreken onbedacht heeft menigeen in druk gebracht; ± de tong is het slechtste vlees in de wereld
口をつぐむkuchiwotsugumu geen mond open doen; z'n mond houden; weigeren iets te zeggen; er het zwijgen toedoen; dichtslaan; dichtklappen; stil vallen
口コミ広告kuchikomikoukoku mond-tot-mondreclame; mondreclame
口下手kuchibeta (1) onbespraaktheid; (2) slecht; onhandig spreker; (3) onbespraakt; niet welbespraakt; onwelsprekend; slecht uit zijn woorden komend
口付けkuchizuke (1) kus; zoen; (2) stoplap; catchphrase
口八丁kuchihatchou welbespraaktheid; radheid van tong; volubiliteit; flux de bouche
口八丁手八丁kuchihatchoutehatchou ± het goed kunnen zeggen en doen; ± verbale en manuele duizendpoot
口内kounai binnenste van de mond; inwendige mond
口内炎kounaien [geneesk.] stomatitis; mondslijmvliesontsteking
口分kubun (1) hoofdelijke verdeling; verdeling per hoofd; (2) rantsoen; portie
口実koujitsu uitvlucht; voorwendsel; excuus; verzinsel; smoes
口封じkuchifuuji mondsnoering; muilbanding; muilkorving
口封じするkuchifuujisuru de mond snoeren; muilbanden; muilkorven; het zwijgen opleggen; een spreekverbod opleggen
口峡炎koukyouen [geneesk.] keelontsteking; angina
口座kouza (1) rekening; conto; (2) depositorekening; (3) girorekening
口座番号kouzabangou bankrekeningnummer; banknummer; rekeningnummer
口径koukei kaliber; (binnenwerkse) diameter; [シリンダーの] boring; [レンズの] apertuur; lensopening
口惜しいkuchioshii (1) teleurgesteld; ontgoocheld; ontmoedigd; mismoedig; (2) spijtig; jammer; teleurstellend; jammerlijk; betreurenswaardig; bedroevend
口承koushyou mondelinge overlevering
口汚いkuchigitanai (1) ruw in de mon; grofgebekt; (2) gulzig; schrokkig; vraatzuchtig
口碑kouhi mondelinge overlevering; mondelinge traditie; volksmond
口笛kuchibue (1) fluit; fluitje; (2) gefluit; fluitend geluid
口籠kutsuko muilkorf; muilband
口紅kuchibeni (1) rouge voor de lippen; lippenstift; lipstick; (2) rode rand (aan bord; bloem enz.)
口絵kuchie frontispice; titelplaat; titelprent; titelblad
口腔koukou [anat.] mondholte; cavum oris
口腔外科koukougeka [geneesk.] mondheelkunde; stomatologie; kaakchirurgie
口腔衛生koukoueisei mondhygiëne
口蓋kougai [anat.] gehemelte; verhemelte; palatum
口蓋垂kougaisui [anat.] huig; lel; uvula; [gew.] tapje
口蓋扁桃kougaihentou [anat.] keelamandel; tonsillae palatinae
口語kougo gesproken taal; spreektaal; omgangstaal; mondeling taalgebruik; gesproken woord
口説くkudoku (1) ompraten; inpraten op; overreden; (met gevlei; lieve woordjes) overhalen; aanpraten; brengen tot; (2) versieren; het hof maken; voor zich trachten te winnen; avances doen; maken
口調kuchou toon; wijze van praten; manier van spreken; taaltje
口論kouron ruzie; geruzie; gekibbel; getwist; gebekvecht; woordentwist; woordenwisseling; [Belg.N.; niet alg.] woordenwissel; woordenstrijd; krakeel; kijf; altercatie; [fig.] schermutseling
口論するkouronsuru ruziën; kibbelen; twisten; bekvechten; krakelen; kijven; [inform.] moelvechten; [gew.] herrebekken
口走るkuchibashiru verklappen; eruit flappen; zich laten ontvallen; uitslaan
口車kuchiguruma mooie praatjes; lieve woordjes; honingzoete woorden; stroopsmeerderij; mooipraterij; babbeltruc; vleitaal; vleierij; gevlei; flemerij; gefleem; flikflooierij; geflikflooi
口車に乗せるkuchigurumaninoseru met mooie woorden inpakken; door vleierij bepraten
口述koujutsu het dicteren; dictaat; mondelinge verklaring
口述するkoujutsusuru mondeling verklaren; overbrengen; dicteren; mondeling kenbaar maken
口述のkoujutsuno mondeling; oraal; gesproken; verbaal; bij monde (overgebracht)
口述録音機koujutsurokuonki dicteerapparaat
口遊む ; 口吟むkuchizusamu neuriën; croonen; binnensmonds zingen; tussen de tanden fluiten; [veroud.] lullen; [gew.; veroud.; lit.t.] neuren
口金kuchigane (1) metalen dop; [瓶の] flessendop; kroonkurk; capsule; kap; (2) [電球の] fitting; (3) [バッグの] gesp; sluithaak; sluiting
口頭のkoutouno mondeling; oraal; gesproken; verbaal; bij monde (overgebracht); via mondelinge overlevering
口頭弁論koutoubenron (1) [jur.] pleidooi; pleitrede; pleit; (2) [jur.] hoorzitting
口髭kuchihige snor; snorrenbaard; snorbaard; knevel
口kuchi (1) mond; muil; bek; [inform.] bakkes; (2) taal; spraak; woord; (3) smaak; smaakzin; (4) persoon ten laste; mond die gevoed moet worden; (5) openstaande betrekking; vacature; vacante plaats; (6) betrekking; dienstbetrekking; baan; job; aanstelling; (7) mondstuk (van een muziekinstrument); (8) kurk; stop (van een fles); (9) opening; gat; fuit; (10) route; bergpad; riviermonding; estuarium; natuurlijke haven; (11) deur; poort; ingang; uitgang; (12) soort; artikel; merk; (13) begin; (14) gerucht; praatje; verhaal dat de ronde doet; (15) aandeel; actie; effect; portie; (16) opening van een zweer
口guchi -uitgang; -ingang; -poort; -toegang
口†kou (1) [maatwoord voor personen; m.n. beroepsgenoten]; (2) [maatwoord voor zwaarden; degens; scheermessen; schoffels]; (3) [maatwoord voor potten; kruiken; kannen; kommen; ketels]; (4) [maatwoord voor (tempel)klokken]; (5) [maatwoord voor blaasbalgen]; (6) [maatwoord voor geweermonden]; (7) [maatwoord voor zadels; mondstukken; bitten]
Tijd: 0.27 sec. jiten.nl: 6 treffers, warandict: 53 treffers (zoekopdracht: '口', strategie: exact).
2005-2023