日蘭辭典+

47 resultaten voor ‘achteruitgaan’
日蘭辭典 (trefwoord)
ashiki惡しき
(悪しき) bn. (1) [不正] slecht; boos; kwaad; euvel. (2) [慘な] ellendig; miserabel. ¶ 惡しくなる degenereeren; slechter worden; achteruitgaan;
atojisari後退り
zn. achterwaartsche beweging v. ¶ 後退りする teruggaan; achteruitgaan. (驚いて) terugdeinzen; terugschrikken.
atomodori後戾
(後戻り) zn. (1) [後退] achteruitgang m. (2) [病氣が] instorting v. ¶ 後戾りする teruggaan; achteruitgaan; terugtrekken. (病氣が) instorten; erger worden.
akka惡化
gyaku
bn. (1) [反對] tegengesteld; omgekeerd. (2) [叛逆] oproerig. ¶ 逆壓 tegen-druk. ¶ 逆潮 tegenstroom. ¶ 逆動する achteruitgaan. ¶ 逆緣 ongeluk; noodlot; omgekeerde volgorde van overlijden; dood van de kinderenvoor de ouders. ¶ 逆風 tegenwind. ¶ 逆擊 tegenaanval. ¶ 逆比 omgekeerdereden. ¶ 逆比例の omgekeerd evenredig. ¶ 逆意 verraderlijke bedoeling. ¶ 逆上 stijgen van bloed naar de hersenen; duizeligheid (眩暈). ¶ 逆上する gek worden. ¶ 逆戾りする teruggaan. ¶ 逆に in tegengestelde richting; den anderen kant uit; verkeerd. ¶ 逆流 tegenstroom. ¶ 逆算する terugrekenen. 逆説 paradox. ¶ 逆心 verraderlijke bedoeling. ¶ 逆臣 verrader. ¶ 逆進 achterwaartsche beweging; achteruitgaan. ¶ 逆襲 tegenaanval. ¶ 逆提供 contra-offerte. ¶ 逆轉 omzetting. ¶ 逆轉する terugdraaien; omzetten. ¶ 逆徒 verrader. ¶ 逆睹 voorspelling. ¶ 逆運 tegenspoed; tegenslag; ongeluk. ¶ 逆運動 teruggang; acherwaartsche beweging. ¶ 逆産 omgekeerde geboorte; geboorte met de voeten vooruit.
suitai衰頽

(衰退) zn. verval o.; achteruitgang m. ¶ 衰頽する achteruitgaan; in verval zijn.

RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <achteruitgaan>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
うらぶれるurabureru (1) kwijnen; wegkwijnen; verkwijnen; slecht gaan; verkommeren; achteruitgaan; verpieteren; [Belg.N.] slabakken; (2) aan lagerwal geraken; raken; bergaf gaan; z'n ondergang tegemoet gaan; te gronde gaan; verlopen; verarmen
バックするbakkusuru (1) achteruit bewegen; achteruitrijden; (doen) achteruitgaan; (2) terugbetalen; vergoeden; restitueren
下がるsagaru (1) dalen; zakken; naar beneden komen; [ズボン; 靴下が] afzakken; zinken; (2) neerhangen; omlaag hangen; afhangen; [カーテンが] vallen; (3) achteruitgaan; achterwaarts gaan; naar achteren wijken; achteruitwijken; (4) [段階; 程度; 数値が] dalen; naar beneden gaan; afnemen; zakken; minder worden; teruglopen; minderen
下るkudaru (1) afdalen; naar beneden gaan; afkomen; (2) vallen; neerkomen; neerdalen; (3) [川を〜] afvaren; afdrijven; stroomafwaarts varen; gaan; afgaan; (4) [都から地方へ〜] gaan; het land op gaan; naar het platteland gaan; (5) [命令が〜] afkomen; gegeven worden; afgekondigd worden; uitgevaardigd worden; (6) diarree hebben; buikloop hebben; (7) zich terugtrekken; ontslag nemen; (8) achterstaan bij …; minder zijn dan …; (9) zich overgeven; zich gewonnen geven; de strijd opgeven; (10) nederig zijn; deemoedig zijn; ootmoedig zijn; (11) achteruitgaan; vervallen; aftakelen
下向きになるshitamukininaru (1) naar beneden kijken; neerkijken; de ogen neerslaan; de blik neerwaarts slaan; (2) [beurst.] achteruitgaan; teruglopen; zich in dalende lijn bewegen; bergafwaarts gaan
下落するgerakusuru dalen; zakken; achteruitgaan; afnemen; minder worden; [価値が] in waarde verminderen; devalueren; depreciëren
下降するkakousuru achteruitgaan; zinken; vallen; ondergaan; afdalen
低下するteikasuru (1) dalen; zakken; [m.b.t. prijzen] lager worden; verlagen; (2) achteruitgaan; teruglopen; teruggaan; achteruitlopen; achteruitboeren; aftakelen; vervallen; verworden; ontaarden; de kreeftengang gaan; er niet beter op worden; slechter worden; verslechteren; afzakken; verlopen; [m.b.t. kwaliteit] verarmen
傾くkatamuku (1) neigen; buigen; hellen; schuin staan; overhellen; leunen; (2) geneigd zijn tot; zijn voorkeur hebben voor; (3) ondergaan; zinken; (4) bergafwaarts gaan; slecht gaan; wegebben; achteruitgaan
凹むhekomu (1) invallen; inzinken; inzakken; ineenzakken; bezwijken; hol worden; een deuk krijgen; deuken; (2) afnemen; achteruitgaan; afkalven; verlies lijden; (3) inbinden; zwichten; inschikken; een toontje lager zingen
劣化するrekkasuru achteruitgaan; verminderen; slechter worden; minder worden; er niet beter op worden; verergeren; verslechteren
参るmairu (1) komen; gaan; (2) ter kerke gaan; naar [de tempel; het heiligdom; een graf] gaan; een eredienst bijwonen; (3) zich gewonnen geven; zich overgeven; het afleggen; zich verloren geven; kamp geven; zwichten; het opgeven; toegeven; [pregn.] inleveren; verslagen zijn; de handdoek in de ring gooien; de handdoek in de ring gooien; aan het kortste eind trekken; onder het juk door gaan; [Barg.] het laten afknappen; (4) [m.b.t. probleem] er niet met zijn pet bijkunnen; niet op kunnen tegen; er geen raad mee weten; niet de baas kunnen; niet opgewassen zijn tegen; ergens niet van terug hebben; ergens niet tegen kunnen; niet uit de voeten kunnen met; (5) weg zijn van; [uitdr.] plat gaan voor; smoor zijn op; gek zijn op; aan iemands voeten liggen; zich laten inpakken; weglopen met; vallen voor; verkikkerd raken op; verkocht zijn; (6) verzwakken; achteruitgaan; [i.h.b.] uitgeput zijn; uitgeteld zijn; afgemat zijn; het loodje leggen; in het voetzand geraken; de pijp aan Maarten geven; sterven; (7) [beleefdheidsvorm in het adres van een brief]; (8) gaan …; komen …
寂れるsabireru achteruitgaan; tanen; in verval raken; vervallen; kwijnen; verlaten raken; uitgestorven raken; ontvolken
引くhiku (1) trekken (aan); halen; [een hendel; de trekker enz.] overhalen; [naar zich] toetrekken; aanhalen; [een boog] spannen; opspannen; (2) [de aandacht] trekken; [klanten] aantrekken; [sympathie] winnen; [belangstelling] wekken; (3) [een vaartuig] jagen; slepen; [een schip] treilen; [een trekdier] geleiden; leiden; (4) citeren; aanhalen; (5) stammen uit; afstammen van; [系統を] afkomen van; spruiten uit; [i.h.b.] aarden naar; (6) [hout] zagen; [op een pottenbakkersschijf] draaien; (7) malen; vermalen; fijnmalen; (8) [een lijn; een draad] trekken; lijnen; spinnen; [een rechte] beschrijven; (9) aanhouden; rekken; (10) [gordijnen] dichttrekken; dichtdoen; (11) aanbrengen; besmeren; bedekken; bestrijken; (12) [elektriciteit] aanleggen; installeren; aansluiten; [water (door buizen enz.)] aanvoeren; [veroud.] aanleiden; (13) [een getal] aftrekken; [een bedrag] afhouden; in mindering brengen; afnemen; [iets in prijs] verlagen; afdoen; verminderen; reduceren; terugbrengen; [i.h.b.] korting geven; (14) [de troepen] terugtrekken; intrekken; [visnetten] ophalen; [de handen (van iets)] aftrekken; (15) overrijden; omrijden; omverrijden; aanrijden; (16) achteruitgaan; teruggaan; terugtrekken; afgaan (van); terugwijken; (17) zich retireren; zich terugtrekken; verlaten; [veroud.] resigneren; (18) afnemen; zakken; dalen; wijken; wegtrekken; teruglopen
弱るyowaru (1) verzwakken; zwak; zwakker worden; achteruitgaan; verminderen; afnemen; verflauwen; verslappen; minder worden; teruglopen; [過労で] uitgeput raken; opraken; ervan weten; een klop van de hamer krijgen; [fig.] een kater hebben; (2) in de knel raken; in een moeilijke situatie raken; in de penarie raken; ten einde raad zijn; geen raad meer weten; van z'n stuk gebracht worden; niet weten wat te doen; in de rats zitten; ermee omhoog zitten; opgelaten zijn met; in z'n maag zitten met; [Belg.N.] verveeld zitten; (3) de dupe zijn; de sigaar zijn; erbij zijn; [volkst.] gesjochten zijn; (4) in de put raken; gedeprimeerd raken; ontmoedigd raken; zich verslagen voelen; neerslachtig worden; depressief worden; terneergeslagen raken; versomberen; somber worden; de fut verliezen; mismoedig worden; flippen
後戻りするatomodorisuru (1) teruggaan; terugkeren; omkeren; terugtrekken; op z'n schreden terugkeren; (2) achteruitgaan; terugvallen; vervallen; slechter worden; (3) [geneesk.] weer instorten; hervallen
後退するkoutaisuru zich terugtrekken; terugwijken; teruggaan; achteruitgaan; achterwaarts gaan; zich achterwaarts bewegen; afdeinzen; [車が] achteruitrijden; [scheepv.] achteruitslaan; [景気が] achter raken; verminderen
後進するkoushinsuru achterwaarts; naar achteren gaan; achteruitgaan; teruggaan; terugwijken; [scheepv.] achteruitslaan
bi (1) kleinste kleinigheden; fijnste details; finesses; (2) geringheid; karigheid; zwakheid; (3) miljoenste; micro-; (a) enorm klein; fijn; (b) gering; karig; (c) flauw; vaag; (d) lagere in rang; stand; (e) onopvallend; discreet; (f) achteruitgaan; (g) [hum.] mijn bescheiden …
悪くなるwarukunaru (1) verslechteren; verergeren; erger worden; slechter worden; minder worden; achteruitgaan; verminderen; er niet mooier op worden; fout gaan; mis gaan; achteruitboeren; achteruitsukkelen; [ますます] van kwaad tot erger vervallen; slechter en slechter gaan; (2) slecht worden; bederven; (3) ontregeld raken; stuk gaan
悪化するakkasuru achteruitgaan; verergeren; verslechteren; [inform.] achteruitkachelen; de verkeerde kant opgaan; slechter gaan; worden; minder worden; een ongunstige wending nemen; er niet beter op worden
拗れるkojireru (1) verstrikt raken; verward raken; verwikkeld raken; in de knoop raken; ingewikkeld raken; zich vastwerken; zich verwikkelen; (2) [病気が] achteruitgaan; verergeren; erger worden; achteruitboeren; (3) mokken; nukken; pruilen; bokken; chagrijnig worden; [gew.] koppen
欠ける ; 缺ける ; 闕けるkakeru (1) afbreken; afgebroken zijn; (2) missen; ontbreken; niet genoeg hebben; onvoldoende zijn; (3) achteruitgaan; tanen; (4) ontstaan [van een vacature]; vrijkomen [van een baan]; vrij worden
botsu (1) onaanvaard; afgewezen; geweigerd (manuscript); (2) gestorven; overleden; (3) gebrek aan …; a-; (a) zinken; (b) bedolven; begraven worden; (c) zich verschuilen; (d) negeren; (e) sterven; (f) achteruitgaan; (g) in beslag nemen; (h) verwerpen
減るheru (1) afnemen; verminderen; krimpen; teruglopen; kleiner worden; minder worden; minderen; achteruitgaan; dalen; slinken; zakken; inkrimpen; [i.h.b.] slijten; verslijten; (2) terugdeinzen; terugschrikken; versagen [meestal in combinatie met een negatie]
減少するgenshyousuru afnemen; teruglopen; dalen; verminderen; zakken; slinken; minderen; krimpen; achteruitgaan; vallen
減退するgentaisuru verminderen; afnemen; achteruitgaan; teruggaan; dalen; teruglopen; slinken; zakken
窶れるyatsureru (1) aftakelen; uitteren; uitmergelen; kwijnen; smachten; verkwijnen; wegkwijnen; wegteren; verteren; verkommeren; uitgemergeld; uitgeteerd raken; sterk vermageren; afgemat; uitgeput; afgepeigerd; afgetobd raken; (2) achteruitgaan; minder worden; in slechte omstandigheden raken; aan lagerwal raken; (3) versoberen; [i.h.b.] de rouw aannemen
耄碌するmourokusuru (1) kinds; seniel worden; door ouderdom aftakelen; achteruitgaan; (2) [i.h.b.] dementeren; dement worden
荒廃するkouhaisuru (1) in verval raken; (tot een ruïne; tot puin) vervallen; bouwvallig worden; verkrotten; (2) aftakelen; verworden; achteruitgaan; bergafwaarts gaan; achteruitboeren; [inform.] achteruitkachelen
落ちぶれるochibureru aan lagerwal raken; moeilijke tijden beleven; zakken op de maatschappelijke ladder; het gaat bergaf met iem.; achteruitgaan; achteropraken in de wereld; geruïneerd raken; tot armoede vervallen; in verval raken; tot de bedelstaf raken; arm worden; verarmen; verpauperen; interen; in behoeftige omstandigheden geraken; van het bed op het stro raken; ridder te voet worden
落ちるochiru (1) vallen; ten val komen; neerstorten; neerdonderen; in het stof bijten; tuimelen; duiken; een duik nemen; (2) omvallen; invallen; instorten; neerstorten; in elkaar vallen; in elkaar storten; (3) [m.b.t. zon; maan etc.] ondergaan; achter de horizon verdwijnen; zakken; (4) niet slagen (bij een examen); struikelen; zakken; stralen; bakken; buizen; falen; sjezen; afgaan; (5) weglaten; uitvallen; achterwege laten; ontbreken; niet gebruiken; (6) verkleuren; verschieten; verbleken; bleek worden; vervalen; valer worden; (7) in de handen van de vijand vallen; ingenomen worden; vallen; raken bij; verloren gaan; te gronde gaan; (8) [m.b.t. een druppel) druppen; druppelen; in druppels neervallen; druipen; (9) vluchten; ontvluchten; de vlucht nemen; het hazenpad kiezen; de plaat poetsen; de benen nemen; er vandoor gaan; op de loop gaan; (10) terugvallen; achteruitgaan; een neerwaartse trend vertonen; een dalende trend vertonen; naar een ongunstige positie afzakken; (11) inferieur zijn; achterstaan bij; niet zo goed zijn als; minder zijn dan; niet kunnen tippen aan; (12) [m.b.t. wind) luwen; gaan liggen; bedaren; kalmer worden; verzachten; (13) [m.b.t. rivier; stroom etc.] uitmonden in; instromen in; uitlopen in; (14) [m.b.t. bliksem) inslaan; treffen; (15) [m.b.t. vissen] stroomafwaarts gaan; stroomafwaarts zwemmen; (16) flauwvallen; bewusteloos vallen; het bewustzijn verliezen; van zijn stokje vallen; van zijn stokje gaan; bezwijmen; sterven; doodgaan; overlijden; ontslapen; heengaan
落ち込むochikomu (1) erin vallen; naar binnen vallen; invallen; (2) invallen; inzinken; zinken; inzakken; verzakken; instorten; (3) inzakken; zakken; teruglopen; verminderen; achteruitgaan; dalen; afnemen; minder worden; (4) neerslachtig worden; ontmoedigd raken; de moed verliezen; depressief worden
衰えるotoroeru zwakker worden; minder worden; achteruitgaan; afnemen; verzwakken; verminderen; aftakelen; in verval raken; bergaf gaan; achteruitboeren
衰頽するsuitaisuru achteruitgaan; aftakelen; afnemen; in verval raken; kwijnen
退くshirizoku (1) zich terugtrekken; zich verwijderen; aftrekken; zich retireren; verlaten; (2) teruggaan; achteruitgaan; wijken; [fig.] toegeven
退化するtaikasuru degenereren; ontaarden; verworden; achteruitgaan; terugvallen; minder; slechter worden; [器官が] atrofiëren; wegkwijnen
退廃するtaihaisuru verbasteren; ontaarden; verworden; degenereren; verloederen; achteruitgaan; vervallen; aftakelen
鈍るnamaru (1) bot worden; stomp worden; afstompen; (2) [腕が] (erop) achteruitgaan; verzwakken; aan scherpte inboeten; paraatheid verliezen; verslappen; verstoft raken; het laten afweten
鈍るniburu (1) bot worden; stomp worden; afstompen; (2) [腕が] (erop) achteruitgaan; verzwakken; aan scherpte inboeten; paraatheid verliezen; verslappen; verstoft raken; het laten afweten
零落するreirakusuru (1) vervallen; verpauperen; achteruitgaan; teruggaan; versukkelen; verkwijnen; achteropraken; verloederen; verlopen; aan lagerwal raken; bergaf gaan; tot de bedelstaf raken; van het bed op het stro raken; ridder te voet worden; (2) [花; 葉が] afvallen; (3) sterven; overlijden
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.48 sec. jiten.nl: 6 treffers, warandict: 41 treffers (zoekopdracht: 'achteruitgaan', strategie: exact). 
2005-2023