日蘭辭典+

44 resultaten voor ‘beginnen’
日蘭辭典 (trefwoord)
akuあく
(開く・空く) i.w. (1) [開く] opengaan; geopend worden. (2) [始まる] beginnen; aanvangen. (3) [空く] vrij komen; open komen; vacant worden; leeg komen. ¶ を開いて met open mond. ¶ があいて居る niets te doen hebben. ¶ 場所が空いて居る de plaats is vrij. ¶ 罎が空いて居る de flesch is leeg. ¶ 此の机は空いて居ない deze tafel is bezet.
yaridasu遣出す
(遣り出す) t.w. beginnen.
yarikake遣掛
(遣り掛け; 遣りかけ) zn. begin o. ¶ 遣掛の begonnen; half afgedaan; onafgedaan; aanvankelijk. ¶ 遣掛ける beginnen; een aanvang maken; bezig zijn met.
yarinaosu遣直す
(遣り直す) t.w. overdoen; op nieuw beginnen; nogeens probeeren.
karaから
vz. (1) [分離] van; uit. (2) [より] van. (3) [出所] van; uit. (4) [起源] met; van. (5) [通過の意] langs (bw.); door; via. (6) [原料, 材料] van; uit; met. (7) [時] sinds; sedert; van; om. (8) [方角] in. (9) [原據] van uit. (10) [から] door; van. vw. (11) [原因] omdat; vz. door; ten gevolge van. (12) [距離] van. ¶ 上から van boven. ¶ から van den morgen tot den avond; den geheelen dag. ¶ 此の見地からすれば van dit standpunt bezien. ¶ 病氣だから wegens ziekte. ¶ 子供の時から sinds zijn jeugd. ¶ 九時から始まります het begint om negen uur. ¶ それはから出來てゐる dit is van ijzer gemaakt. ¶ 火事はどこから出たのか waar is de brand begonnen?
kuru來る
(来る) i.w. komen. ¶ 歸って來る terugkomen. ¶ ついて來る meekomen. ¶ 生れて來る ontstaan (發生); geboren worden (出生). ¶ 來る來るも elken dag. ¶ 行って來る gaan. ¶ 取って來る halen. ¶ が降って來る het begint te regenen.
tatakai
(戦い、闘い、鬪ひ) zn. strijd m.; (合戰) gevecht o.; slag m.; (戰役) oorlog m.; krijg m.; (競爭) wedkamp m.; wedstrijd m. ¶ 戰を始める strijd beginnen; vijandelijkheden openen. ¶ 戰を宣する oorlog verklaren. ¶ 戰をする oorlog voeren. ¶ 戰好きの oorlogzuchtig; strijdlustig. ¶ 戰利あり overwinning behalen. ¶ 戰ふ vechten; strijden; kampen. ¶ 自由に戰ふ strijden voor de vrijheid. ¶ 誘惑と戰ふ strijden tegen de verleiding. ¶ 困難と戰ふ moeilijkheden bestrijden. ¶ 鬪はす laten vechten. ¶ 論を鬪はす argumenteeren; argumenten aanvoeren.
haizen沛然
bw. overvloedig. ¶ 大雨沛然として到る het begon te stortregenen.
kakeruかける
(掛ける, 懸ける) (1) [吊す] ophangen; hangen. (2) [計量する] wegen. (3) [かけ渡す] bouwen; leggen; slaan. (4) [果す] opleggen; heffen. (5) [心配を] veroorzaken; bezorgen. (6) [, 時間を] besteden. (7) [錠を] sluiten. (8) [乘ずる] vermenigvuldigen. (9) [注ぎかける] besprenkelen. i.w. (10) [腰を] gaan zitten. t.w. (11) [を放す] in brand steken. (12) [掛を] afbetalen. (13) [交尾さす] laten paren. (14) [著せる] aankleeden; bekleeden met. (15) [上へ廣げる] overdekken met; overspreiden. (16) [鑑定に] onderwerpen aan. ¶ 電話線をかける telefoon aanleggen. ¶ 刷毛をかける afborstelen. ¶ かける vier met drie vermenigvuldigen. ¶ 電報をかける telegram zenden; telegrafeeren. ¶ 電話を掛ける telefoneeren; opbellen. ¶ 醫者かける dokter consulteeren. ¶ 氣に掛ける ter harte nemen. ¶ 問を掛ける vraag richten tot. ¶ 思を掛ける verliefd worden op. ¶ 讀み掛ける beginnen te lezen. ¶ に掛ける op het vuur zetten.
kikō起稿
zn. ontwerp voor een geschrift. ¶ 起稿する beginnen te schrijven.
fukidasu吹出す

(吹き出す) i.w. (1) [噴出] spuiten; opspuiten. (2) [が] beginnen te waaien. (3) [が] uitbarsten (山が); oplaaien. (4) [失笑] in lachen uitbarsten. t.w. (5) [噴出] spuiten; naar buiten werpen; uitstooten; uitblazen.

dasu出す

t.w. (1) [突出] uitstrekken; uitsteken. (2) [取出] uithalen; voor den dag halen. (3) [を] aanwenden; inspannen. (4) [發送] verzenden; sturen. (5) [發行] uitgeven. (6) [食事を] opdienen; serveeren. (7) [解雇] ontslaan. (8) [差出] inzenden. (9) [拂ふ] betalen. (10) [開業] beginnen. (11) [產出] voortbrengen. (12) [口に] zeggen. (13) [供給] aanschaffen. ¶ 出す bladeren krijgen. ¶ 質物を出す pand terughalen. ¶ 狂言をだす comedie opvoeren. ¶ 寄附出す bijdrage schenken. ¶ 國旗を出す nationale vlag uitsteken. ¶ 切符をを出しなさい verzoeke uw kaartjes te vertoonen. ¶ 降り出す beginnen te regenen. ¶ 泣き出す beginnen te huilen.

SUPPLEMENT (trefwoord)
tachiuchi太刀打ち
(1) de zwaarden kruisen; vechten met zwaarden; elkaar met zwaarden bevechten. ¶ 太刀打ちする tachiuchi suru te zwaard de strijd aangaan (met iemand). ¶ 太刀打ちの技 tachiuchi no waza de kunst van het zwaardvechten. (2) (fig.) oppositie; tegenstand. ¶ 太刀打ちする tachiuchi suru tegenstand bieden; wedijveren met; mededingen; de krachten meten; pareren. ¶ 太刀打できる tachiuchi dekiru opgewassen zijn (tegen); iemand de baas zijn. ¶ 太刀打できない tachiuchi dekinai niet opgewassen zijn (tegen); niet kunnen evenaren; het onderspit delven. ¶ 警察はそういう暴力と太刀打ち出来なかった。 Keisatsu wa sō yū bōryoku to tachiuchidekinakatta. De politie was niet in staat om dergelijk geweld het hoofd te bieden. (TTC) ¶ 来週から中間テストだ。一夜漬けじゃ、太刀打ちできない問題ばかりだぞ。今日から始めろよ。♂ Raishū kara chūkan tesuto da. Ichiya tsuke ja, tachiuchidekinai mondai bakari da zo. Kyō kara hajimeru yo. Vanaf volgende week zijn er tussentijdse examens. Die hebben alleen maar vragen die je echt niet de baas kunt met een enkel nachtje blokken! Je moet nu beginnen! (TTC) ¶ 良質のぶどうではフランス太刀打ちできるないRyōshitsu no budō sake de wa Furansu ni tachi uchidekiru kuni wa nai. Waar het kwaliteitswijn betreft is er geen land dat Frankrijk kan evenaren. (TTC) (3) een benaming voor het deel van een lans of een speer onder de punt; specifiek het bovendeel tussen de onderzijde van de punt (口金 kuchigane) en het iets lager gelegen deel, in het Japans aangeduidt als 血溜まり chidamari - ‘het verzamelpunt van het bloed’. Niet zelden is dit deel bekleed met stof.
TEKST EN UITLEG (trefwoord)
bron:Aozora Bunko╱Mori Ōgai╱De wilde gans 〈1:12-14〉〈青空文庫〉森鴎外『雁』
この男は岡田と云う学生で、僕より一学年若いのだから、とにかくもう卒業に手が届いていた。岡田がどんな男だと云うことを説明するには、その手近な、際立った性質から語り始めなくてはならない。それは美男だと云うことである。

Kono otoko wa, Okada to iu gakusei de, boku yori ichigakunen wakai da kara, tonikaku mō sotsugyō ni te ga todoite ita. Okada ga donna otoko da to yū koto wo setsumeisuru ni wa, sono tejikana, kiwadatta seishitsu kara katawarihajimenakute wa naranai. Sore wa binan da to yū koto de aru.

Aangezien deze man, Okada geheten, in het jaar voor mij zat, zou hij in ieder geval over niet al te lange tijd kunnen afstuderen. Om uit te leggen wat voor man Okada was, moet ik beginnen met een opvallende en voor de hand liggende eigenschap van hem. Dat is dat hij een knappe man was.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <beginnen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
スタートするsutaatosuru starten; beginnen; vertrekken; aan de gang gaan; een start maken
上がるagaru (1) [段を] opgaan; oplopen; opkomen; [坂を] opklimmen; beklimmen; [二階に] naar boven gaan; komen; (2) [幕が] opgaan; [遮断機が] omhooggaan; [狼煙; 花火が] opstijgen; omhoogstijgen; de lucht in gaan; omhoogvliegen; [煙が] optrekken; [火の手が] oplaaien; [旗が] in top gaan; gehesen worden; [表彰の額が] opgehangen worden; [馬が] steigeren; [髪が] recht overeind gaan staan; te berge rijzen; [神が] opvaren; verrijzen; ten hemel klimmen; [声が] zich verheffen; geslaakt worden; [歓声が] weerklinken; [名が] beroemd worden; (3) [草が] uit de grond komen; uitkomen; opgroeien; opschieten; oprijzen; omhoogrijzen; opwassen; kiemen; (4) [水から] uit het water komen; [風呂; 湯から] uit (het) bad komen; [陸に] op het droge komen; aan land gaan; landen; (5) [事実が] aan het licht komen; aan de dag komen; aan de oppervlakte komen; bovenkomen; gevonden worden; blijken; zich voordoen; zich manifesteren; optreden; [証拠が] voorhanden komen; [成果が] resultaat opleveren; [効果が] effect sorteren; uitwerking hebben; (6) [物価; 血圧; 気温が] stijgen; oplopen; opslaan; klimmen; toenemen; hoger worden; [econ.] aantrekken; [程度が] aan kracht winnen; verhevigen; groter worden; groeien; aangroeien; vermeerderen; [右肩が] hoger uitkomen; (7) [初舞台で] flippen; panikeren; de kluts kwijtraken; van de wijs raken; [Belg.N.] de trac in z'n lijf krijgen; (8) [利益が] opbrengen; opleveren; afwerpen; geven; afkomen; voortkomen; (9) [地位が] promotie maken; promoveren; klimmen; opklimmen; bevorderd worden; zich opwerken; (10) [成績; 腕前が] verbeteren; vooruitgang boeken; [男ぶりが] er knapper op worden; opknappen; [意気が] opleven; opkikkeren; opgemonterd raken; opfleuren; [調子が] op dreef komen; op gang komen; in de stemming raken; (11) [大学に] aan de universiteit komen; [学校に] voor het eerst naar school gaan; beginnen; overgaan; (12) [座敷に] binnengaan; binnenkomen; binnentreden; ingaan; [舞台に] op het toneel komen; ten tonele komen; op het toneel verschijnen; opgaan; optreden; [妓楼に] bezoeken; naar de hoeren gaan; [お屋敷に] in dienst gaan; (13) [京都で] naar het noorden gaan; noordwaarts reizen; noordelijk trekken; [田舎から] naar het stedelijk gebied gaan; naar de grote stad; hoofdstad overkomen; [大阪で] naar het kasteel gaan; (14) teruggaan in tijd; opklimmen; dateren van; uit; (15) [仕事が] ten einde komen; afkomen; klaarkomen; gereedkomen; voltooid worden; afraken; (16) [双六; トランプ; マージャンで] winnen; uit zijn; (17) [雨が] ophouden; optrekken; [夕立が] wegtrekken; overgaan; [脈; 月経; つわりが] stoppen; aflopen; [乳が] minder melk beginnen geven; aflaten; [バッテリーが] het laten afweten; leeglopen; (18) [魚; 貝; 虫が] sterven; [草木が] afsterven; verdorren; verwelken; [蚕が] zich verpoppen; beginnen te spinnen; (19) [商売が] kwakkelen; sukkelen; (20) [犯人が] gearresteerd worden; gevat worden; aangehouden worden; ingerekend worden; gesnapt worden; opgepakt worden; (21) [領地; 役目が] verbeurdverklaard worden; geconfisqueerd worden; (22) [お灯明が] geofferd worden; gebracht worden; geschonken worden; (23) [貴人の膳が] afgeruimd worden; (24) [天ぷらが] gefrituurd worden; gebakken worden; (25) [hum.] gaan; op bezoek gaan; komen; z'n opwachting maken bij; langsgaan; langskomen; (26) [hon.] eten; drinken; nemen; nuttigen; gebruiken; (27) […~] klaar-; af-; gereed-; (28) […~] hevig …; intens …; compleet …; (29) […~] [krachtterm]
入るiru (1) betreden; binnengaan; ingaan; (2) [in Kioto] afslaan van de noord-zuidlaan; (3) [仏門に~] toetreden tot; lid worden van; aankomen; (4) [涅槃に~] deelachtig worden; [悟道に~] bereiken; geraken tot; verwerven; (5) [念が~] besteed worden; (6) [太陽; 月が~] ondergaan; (7) [ひびが~] barsten; breken; (8) [佳境に~] komen tot; bereiken; (9) [寒に~] aanbreken; beginnen; (10) […~] vanzelf …; (11) […~] aandachtig …; toegespitst …; terdege …
出すdasu (1) te voorschijn halen; uithalen; eruit halen; [gew.; お酒を〜] ophalen; naar buiten brengen; uitnemen; [トランプの札を〜] uitspelen; opspelen; zetten; [外に] uitlaten; buitenlaten; [水を〜] openzetten; laten lopen; lozen; (2) uitsteken; [旗を〜] uithangen; (3) uiten; slaken; [音; サインを〜] geven; maken; produceren; (4) publiceren; uitgeven; uitbrengen; op de markt brengen; uitvaardigen; openbaren; tonen; [i.h.b.] onthullen; ontbloten; laten blijken; aan de dag leggen; tentoonspreiden; uitstallen; etaleren; (5) serveren; [料理を〜] opdienen; voorschotelen; te berde brengen; aankomen met; komen aanzetten met; leveren; afleveren; verschaffen; opgeven; verstrekken; aanbieden; presenteren; uitreiken; [証を〜] aanvoeren; (6) insturen; inzenden; inleveren; indienen; [新人選手を〜] inzetten; (7) sturen; zenden; afvaardigen; verzenden; opsturen; versturen; (8) uitsturen; uitzenden; [ガスを〜] uitstoten; emitteren; [熱を〜] ontwikkelen; (9) doen vertrekken; [船を〜] uitzetten; [列車を〜] inleggen; (10) betalen; opbrengen; (11) veroorzaken; opleveren; voortbrengen; geven; [スピードを〜] halen; opdrijven; (12) [店; 支店を〜] openen; beginnen; (13) […~] naar buiten …; uit-; (14) […~] beginnen te …; het op een … zetten
出るderu (1) naar buiten gaan; naar buiten komen; zich vertonen; uitbreken; uitgaan; uitkomen; verlaten; vandaan gaan (bij); vertrekken; [m.b.t. boot] afvaren; [i.h.b.] afstuderen (aan); [i.h.b.] aftrek vinden; weggaan; (2) verschijnen; opkomen; voor de dag komen; opduiken; te voorschijn komen; zich voordoen; rijzen; voorkomen; [aan de telefoon enz.] komen; [m.b.t. zon] opgaan; rijzen; doorkomen; [m.b.t. bloemknoppen enz.] uitkomen; uitlopen; [i.h.b.] ontdekt worden; [m.b.t. geesten; spoken] waren; (3) uitsteken; naar buiten steken; opsteken; uitspringen; oprijzen; (4) bijwonen; aanwezig zijn bij; gaan naar; deelnemen aan; meedoen aan; [voor het gerecht enz.] verschijnen; in [zaken; het bedrijfsleven; de politiek enz.] gaan; (5) [m.b.t. wegen] leiden naar; voeren naar; uitkomen op; tegenkomen; bereiken; aantreffen; vinden; stuiten op; (6) te buiten gaan; overschrijden; gaan over; passeren; (7) ontspruiten (aan); komen uit; voortkomen (uit); voortspringen uit; ontstaan uit; beginnen; ontspringen; ontsnappen; [fig.] opwellen; [lit.t.] ontwellen; zijn oorsprong ontlenen aan; zijn oorsprong vinden in; teruggaan op; afstammen van; afkomen van; stammen uit; voortspruiten uit; (8) verschijnen; uitkomen; uitgegeven worden; gepubliceerd worden; [i.h.b. de pers enz.] halen; (9) krijgen; verkrijgen; [arch.] bekomen; [m.b.t. gerecht] opgediend worden; geserveerd worden; [m.b.t. bedrag; premie] uitgekeerd worden; (10) toenemen; rijzen; [m.b.t. wind] opsteken; aanwakkeren; [m.b.t. snelheid] optrekken; (11) zich … gedragen; een … houding nemen; (12) [m.b.t. thee] trekken
出発するshyuppatsusuru (1) vertrekken; heengaan; afreizen; zich op weg begeven; [旅行に] aanvaarden; op weg gaan; verlaten; [fig.] afsteken; [m.b.t. vliegtuig] opstijgen; [m.b.t. vaartuig] afvaren; (2) starten; van start gaan; beginnen; uitgaan van
好きになるsukininaru de smaak te pakken krijgen van; beginnen; gaan houden van; gaan geven om; gesteld raken op; een voorliefde krijgen; opvatten voor; plezier krijgen in; aardigheid krijgen in; trek krijgen in; [Belg.N.] goesting krijgen voor; aangetrokken worden tot; verliefd worden op; lief krijgen; liefde opvatten voor
始まるhajimaru (1) beginnen; aanvangen; starten; openen; een aanvang nemen; [学校が] aangaan; van wal steken; [van periodes] inzetten; intreden; [brand; oorlog enz.] uitbreken; [i.h.b.] dateren (uit); ontstaan; ontspringen; zijn oorsprong vinden in; incipiëren; [w.g.] zich instellen; (2) [van tic; hebbelijkheid enz.] (weer) beginnen
始めるhajimeru (1) beginnen; aanvangen (met); [撤退を] aanvaarden; starten; in gang zetten; [話; 歌を] aanheffen; [追跡を] inzetten; [砲撃; 営業を] openen; [企業を] opstarten; [連絡; 議論を] aanknopen; aanbinden; een aanvang nemen met; een begin maken met; aanvatten; ter hand nemen; tijgen aan; [戦闘を] aangaan; entameren; lanceren; initiëren; (2) weer bezig zijn [met een hebbelijkheid; tic enz.]; (3) […~] beginnen te …
寄る; 凭る; 倚るyoru (1) naderen; dichterbij komen; opschuiven; toekomen (op iem.); (2) samenkomen; bijeenkomen; zich verzamelen; elkaar ontmoeten; vergaderen; elkaar treffen; (3) (even) langskomen (bij iem.); langsgaan; even aanlopen; (terloops) kort bezoeken; aandoen; aankomen bij; (4) zich aan één kant verzamelen; uitwijken; opzij gaan; neigen naar; (5) leunen op; leunen tegen; rusten op; (6) worstelend voortduwen; (7) zich opstapelen; zich opeenhopen; (8) [m.b.t. markt; beurshandel] beginnen
就くtsuku (1) [werk enz.] vinden; [een functie; ambt; leeropdracht enz.] aanvaarden; [aan het bewind; op de troon enz.] komen; [de troon] bestijgen; beklimmen; [in een nieuwe baan enz.] beginnen; [bij het leger enz.] dienst nemen; [aan het werk enz.] tijgen; (2) [m.b.t. reis] aanvaarden; aanvangen; [in slaap] vallen; [m.b.t. de wacht] betrekken; [in de verdediging enz.] gaan; (3) les; college lopen (bij); studeren (bij); [de weg van de minste weerstand enz.] volgen
ken (a) oprichten; beginnen; vestigen; (b) formuleren; melden
kon oprichten; beginnen; vestigen
来るkuru (1) komen; verschijnen; opdagen; naderen; niet achterwege blijven; (2) aankomen; arriveren; (zijn bestemming) bereiken; (3) bezoeken; een visite brengen; op bezoek gaan bij; te gast zijn bij; (4) aanbreken; beginnen; voor de deur staan; (5) worden; in een bepaalde toestand raken; in een bepaalde hoedanigheid raken; (6) (een houding) aannemen; (7) invoeren; introduceren; in gebruik laten komen; in zwang brengen; (8) zijn oorzaak vinden in; toe te schrijven zijn aan; te wijten zijn aan; veroorzaakt zijn door; (9) ontsproten zijn uit
染めるsomeru (1) verven; kleuren; [爪を] lakken; [頬を] (doen) blozen; (2) [手を] beginnen; ter hand nemen; bij de hand nemen; aanpakken; aanvatten; [筆を] opnemen; (3) [胸を] indruk nalaten; imponeren; [w.g.] impressioneren
発するhassuru (1) vertrekken uit; verlaten; (2) verschijnen; zich voordoen; optreden; gebeuren; voortkomen; voortspruiten; ontspringen; voortspringen; komen uit; uitgaan van; voortvloeien uit; emaneren uit; afkomstig zijn van; z'n oorsprong vinden; (3) ontstaan; tot stand komen; (4) teweegbrengen; veroorzaken; doen ontstaan; beginnen; starten; lanceren; (5) voortbrengen; geven; opleveren; afgeven; afscheiden; verspreiden; uitstoten; uitzenden; uitvaardigen; verstrekken; (6) uiten; uitbrengen; van zich doen uitgaan; formuleren; (7) afvuren; afschieten; (8) sturen; afzenden; afvaardigen
発祥するhasshyousuru ontstaan; ontspruiten; voortkomen; beginnen; aanvangen; opkomen
発足するhossokusuru starten; van start gaan; een aanvang maken; een begin maken; beginnen; ontstaan; tot stand komen
立つtatsu (1) overeind; rechtop gaan staan; overeind komen; opstaan; oprijzen; zich oprichten; zich opstellen; [scherts.] zich perpendiculariseren; (2) [教壇; 歩哨; 証言台に] staan; [立場に] zich stellen; [世に] zich vestigen; [i.h.b.] aan de kost komen; [矢; 棘が] blijven steken; (3) [候補者に] zich kandidaat stellen (voor); kandidaat staan (voor); [候補に] kandideren (voor); [苦境に] verkeren; zich bevinden; [証人に] optreden; (4) ontstaan; zich vormen; zich ontwikkelen; rijzen; te voorschijn komen; [風が] opsteken; [春; 秋が] beginnen; in zicht komen; [予算が] opgemaakt worden; [市が] gehouden worden; [噂; 評判が] gaan; [理屈; 言い訳; 筋道が] opgaan; gelden; hout snijden; [面目; 顔が] gered worden; (5) opkomen (voor); in actie komen; (6) [門; (雨)戸; 障子が] (zich) sluiten; dichtgaan; (7) vertrekken (uit); verlaten; op weg gaan; zich op weg begeven; afreizen; tijgen; (8) "er" staan; vaardig zijn
ritsu (a) opstaan; (b) oprichten; maken; vastleggen; vaststaan; (c) beginnen; (d) bestaan; (e) bekleding met een waardigheid; investituur; (f) driedimensionaal; derdemachts-
端緒を開くtanshyowohiraku beginnen; een begin maken; een aanvang maken; aanvangen; starten; lanceren; de eerste aanzet geven; de weg banen
chou beginnen; begin
萌芽するhougasuru (1) kiemen; ontkiemen; uitlopen; uitbotten; (2) [fig.] ontstaan; beginnen; aanvangen; ontspruiten; uitspruiten
起す ; 起こす ; 興すokosu (1) rechtop zetten; oprichten; [撃鉄を] overhalen; overeind helpen; helpen opstaan; ophelpen; (2) wekken; wakker maken; (3) beginnen; aanvangen; openen; [訴訟を] aanspannen; instellen; (4) veroorzaken; aanleiding geven tot; teweegbrengen; aanstichten; aanrichten; (5) [熱; 電気を] produceren; voortbrengen; genereren; verwekken; opwekken; doen ontstaan; [火を] aanleggen; aansteken; (6) doen herleven; opnieuw doen leven; (7) ziek worden; [病気を] oplopen; getroffen worden door; een aanval hebben van; krijgen; (8) oprichten; stichten; vestigen; in het leven roepen; (9) ploegen; omwerken; [土を] omwoelen
開くaku (1) [窓; 鍵が] opengaan; (2) [店が] openen; beginnen; starten; (3) [票が] geopend worden; gedepouilleerd worden; (4) [目; 口が] zich openen
開くhiraku (1) openen; opendoen; openmaken; vrijmaken; openstellen; [i.h.b.] stichten; oprichten; starten; beginnen; [van recepties; bijeenkomsten e.d.] houden; [een fuif e.d.] geven; (2) openvouwen; ontvouwen; uitpakken; (3) imikotoba voor "breken"; (4) [wisk.] de wortel trekken [uit een getal]; (5) ontsluiten; in cultuur brengen; in exploitatie brengen; ontwikkelen; beschaven; [道を] banen; (6) bevatten; met het verstand omvatten; (7) [drukk.] kanji in hiragana omzetten; (8) zich openen; opengaan; zich ontsluiten; (9) [van bloemen] ontluiken; openbloeien; [lit.t.] opluiken; (10) [van vergaderingen e.d.] uiteengaan; (11) [van aantallen; afstanden e.d.] uiteen gaan liggen; uiteenlopen; (zich) verwijden
開始するkaishisuru beginnen; aanvangen; een aanvang maken; een begin maken; [撤退を〜] aanvaarden; starten; opstarten
開戦するkaisensuru de vijandelijkheden openen; beginnen; oorlog beginnen voeren
開校するkaikousuru een school oprichten; stichten; beginnen; openen
kai (a) opengaan; opendoen; (b) beginnen; aanvangen; (c) bouwrijp maken; (d) zich cultureel ontwikkelen; (e) [wisk.] het worteltrekken
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.48 sec. jiten.nl: 14 treffers, warandict: 30 treffers (zoekopdracht: 'beginnen', strategie: exact). 
2005-2023