RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <beginnen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
De weergave van het Japans van de resultaten hieronder is gespeld in een vorm van
waapuro-spelling. De spelling komt overeen met de originele spelling in
hiragana in het Japans. De verschillen met de
Hepburn-spelling van de overige resultaten zijn eenvoudig:
spelling |
uitspraak |
uu |
lang aangehouden /oe/ (Hepburn spelling: ū) |
ou |
lang aangehouden /o/ (Hepburn spelling: ō) |
(soms, als in 酔う you "dronken zijn") uitspraak: /o/ + /oe/ |
ei |
lang aangehouden /ee/ (dit is identiek in Hepburn spelling) |
ha |
/ha/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling) |
alleen voor het partikel は: uitspraak /wa/ |
he |
/he/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling |
alleen voor het partikel へ: uitspraak /e/ |
[verberg]
スタートするsutaatosuru starten; beginnen; vertrekken; aan de gang gaan; een start maken
上がるagaru (1) [段を] opgaan; oplopen; opkomen; [坂を] opklimmen; beklimmen; [二階に] naar boven gaan; komen; (2) [幕が] opgaan; [遮断機が] omhooggaan; [狼煙; 花火が] opstijgen; omhoogstijgen; de lucht in gaan; omhoogvliegen; [煙が] optrekken; [火の手が] oplaaien; [旗が] in top gaan; gehesen worden; [表彰の額が] opgehangen worden; [馬が] steigeren; [髪が] recht overeind gaan staan; te berge rijzen; [神が] opvaren; verrijzen; ten hemel klimmen; [声が] zich verheffen; geslaakt worden; [歓声が] weerklinken; [名が] beroemd worden; (3) [草が] uit de grond komen; uitkomen; opgroeien; opschieten; oprijzen; omhoogrijzen; opwassen; kiemen; (4) [水から] uit het water komen; [風呂; 湯から] uit (het) bad komen; [陸に] op het droge komen; aan land gaan; landen; (5) [事実が] aan het licht komen; aan de dag komen; aan de oppervlakte komen; bovenkomen; gevonden worden; blijken; zich voordoen; zich manifesteren; optreden; [証拠が] voorhanden komen; [成果が] resultaat opleveren; [効果が] effect sorteren; uitwerking hebben; (6) [物価; 血圧; 気温が] stijgen; oplopen; opslaan; klimmen; toenemen; hoger worden; [econ.] aantrekken; [程度が] aan kracht winnen; verhevigen; groter worden; groeien; aangroeien; vermeerderen; [右肩が] hoger uitkomen; (7) [初舞台で] flippen; panikeren; de kluts kwijtraken; van de wijs raken; [Belg.N.] de trac in z'n lijf krijgen; (8) [利益が] opbrengen; opleveren; afwerpen; geven; afkomen; voortkomen; (9) [地位が] promotie maken; promoveren; klimmen; opklimmen; bevorderd worden; zich opwerken; (10) [成績; 腕前が] verbeteren; vooruitgang boeken; [男ぶりが] er knapper op worden; opknappen; [意気が] opleven; opkikkeren; opgemonterd raken; opfleuren; [調子が] op dreef komen; op gang komen; in de stemming raken; (11) [大学に] aan de universiteit komen; [学校に] voor het eerst naar school gaan; beginnen; overgaan; (12) [座敷に] binnengaan; binnenkomen; binnentreden; ingaan; [舞台に] op het toneel komen; ten tonele komen; op het toneel verschijnen; opgaan; optreden; [妓楼に] bezoeken; naar de hoeren gaan; [お屋敷に] in dienst gaan; (13) [京都で] naar het noorden gaan; noordwaarts reizen; noordelijk trekken; [田舎から] naar het stedelijk gebied gaan; naar de grote stad; hoofdstad overkomen; [大阪で] naar het kasteel gaan; (14) teruggaan in tijd; opklimmen; dateren van; uit; (15) [仕事が] ten einde komen; afkomen; klaarkomen; gereedkomen; voltooid worden; afraken; (16) [双六; トランプ; マージャンで] winnen; uit zijn; (17) [雨が] ophouden; optrekken; [夕立が] wegtrekken; overgaan; [脈; 月経; つわりが] stoppen; aflopen; [乳が] minder melk beginnen geven; aflaten; [バッテリーが] het laten afweten; leeglopen; (18) [魚; 貝; 虫が] sterven; [草木が] afsterven; verdorren; verwelken; [蚕が] zich verpoppen; beginnen te spinnen; (19) [商売が] kwakkelen; sukkelen; (20) [犯人が] gearresteerd worden; gevat worden; aangehouden worden; ingerekend worden; gesnapt worden; opgepakt worden; (21) [領地; 役目が] verbeurdverklaard worden; geconfisqueerd worden; (22) [お灯明が] geofferd worden; gebracht worden; geschonken worden; (23) [貴人の膳が] afgeruimd worden; (24) [天ぷらが] gefrituurd worden; gebakken worden; (25) [hum.] gaan; op bezoek gaan; komen; z'n opwachting maken bij; langsgaan; langskomen; (26) [hon.] eten; drinken; nemen; nuttigen; gebruiken; (27) […~] klaar-; af-; gereed-; (28) […~] hevig …; intens …; compleet …; (29) […~] [krachtterm]
入るiru (1) betreden; binnengaan; ingaan; (2) [in Kioto] afslaan van de noord-zuidlaan; (3) [仏門に~] toetreden tot; lid worden van; aankomen; (4) [涅槃に~] deelachtig worden; [悟道に~] bereiken; geraken tot; verwerven; (5) [念が~] besteed worden; (6) [太陽; 月が~] ondergaan; (7) [ひびが~] barsten; breken; (8) [佳境に~] komen tot; bereiken; (9) [寒に~] aanbreken; beginnen; (10) […~] vanzelf …; (11) […~] aandachtig …; toegespitst …; terdege …
出すdasu (1) te voorschijn halen; uithalen; eruit halen; [gew.; お酒を〜] ophalen; naar buiten brengen; uitnemen; [トランプの札を〜] uitspelen; opspelen; zetten; [外に] uitlaten; buitenlaten; [水を〜] openzetten; laten lopen; lozen; (2) uitsteken; [旗を〜] uithangen; (3) uiten; slaken; [音; サインを〜] geven; maken; produceren; (4) publiceren; uitgeven; uitbrengen; op de markt brengen; uitvaardigen; openbaren; tonen; [i.h.b.] onthullen; ontbloten; laten blijken; aan de dag leggen; tentoonspreiden; uitstallen; etaleren; (5) serveren; [料理を〜] opdienen; voorschotelen; te berde brengen; aankomen met; komen aanzetten met; leveren; afleveren; verschaffen; opgeven; verstrekken; aanbieden; presenteren; uitreiken; [証を〜] aanvoeren; (6) insturen; inzenden; inleveren; indienen; [新人選手を〜] inzetten; (7) sturen; zenden; afvaardigen; verzenden; opsturen; versturen; (8) uitsturen; uitzenden; [ガスを〜] uitstoten; emitteren; [熱を〜] ontwikkelen; (9) doen vertrekken; [船を〜] uitzetten; [列車を〜] inleggen; (10) betalen; opbrengen; (11) veroorzaken; opleveren; voortbrengen; geven; [スピードを〜] halen; opdrijven; (12) [店; 支店を〜] openen; beginnen; (13) […~] naar buiten …; uit-; (14) […~] beginnen te …; het op een … zetten
出るderu (1) naar buiten gaan; naar buiten komen; zich vertonen; uitbreken; uitgaan; uitkomen; verlaten; vandaan gaan (bij); vertrekken; [m.b.t. boot] afvaren; [i.h.b.] afstuderen (aan); [i.h.b.] aftrek vinden; weggaan; (2) verschijnen; opkomen; voor de dag komen; opduiken; te voorschijn komen; zich voordoen; rijzen; voorkomen; [aan de telefoon enz.] komen; [m.b.t. zon] opgaan; rijzen; doorkomen; [m.b.t. bloemknoppen enz.] uitkomen; uitlopen; [i.h.b.] ontdekt worden; [m.b.t. geesten; spoken] waren; (3) uitsteken; naar buiten steken; opsteken; uitspringen; oprijzen; (4) bijwonen; aanwezig zijn bij; gaan naar; deelnemen aan; meedoen aan; [voor het gerecht enz.] verschijnen; in [zaken; het bedrijfsleven; de politiek enz.] gaan; (5) [m.b.t. wegen] leiden naar; voeren naar; uitkomen op; tegenkomen; bereiken; aantreffen; vinden; stuiten op; (6) te buiten gaan; overschrijden; gaan over; passeren; (7) ontspruiten (aan); komen uit; voortkomen (uit); voortspringen uit; ontstaan uit; beginnen; ontspringen; ontsnappen; [fig.] opwellen; [lit.t.] ontwellen; zijn oorsprong ontlenen aan; zijn oorsprong vinden in; teruggaan op; afstammen van; afkomen van; stammen uit; voortspruiten uit; (8) verschijnen; uitkomen; uitgegeven worden; gepubliceerd worden; [i.h.b. de pers enz.] halen; (9) krijgen; verkrijgen; [arch.] bekomen; [m.b.t. gerecht] opgediend worden; geserveerd worden; [m.b.t. bedrag; premie] uitgekeerd worden; (10) toenemen; rijzen; [m.b.t. wind] opsteken; aanwakkeren; [m.b.t. snelheid] optrekken; (11) zich … gedragen; een … houding nemen; (12) [m.b.t. thee] trekken
出発するshyuppatsusuru (1) vertrekken; heengaan; afreizen; zich op weg begeven; [旅行に] aanvaarden; op weg gaan; verlaten; [fig.] afsteken; [m.b.t. vliegtuig] opstijgen; [m.b.t. vaartuig] afvaren; (2) starten; van start gaan; beginnen; uitgaan van
好きになるsukininaru de smaak te pakken krijgen van; beginnen; gaan houden van; gaan geven om; gesteld raken op; een voorliefde krijgen; opvatten voor; plezier krijgen in; aardigheid krijgen in; trek krijgen in; [Belg.N.] goesting krijgen voor; aangetrokken worden tot; verliefd worden op; lief krijgen; liefde opvatten voor
始まるhajimaru (1) beginnen; aanvangen; starten; openen; een aanvang nemen; [学校が] aangaan; van wal steken; [van periodes] inzetten; intreden; [brand; oorlog enz.] uitbreken; [i.h.b.] dateren (uit); ontstaan; ontspringen; zijn oorsprong vinden in; incipiëren; [w.g.] zich instellen; (2) [van tic; hebbelijkheid enz.] (weer) beginnen
始めるhajimeru (1) beginnen; aanvangen (met); [撤退を] aanvaarden; starten; in gang zetten; [話; 歌を] aanheffen; [追跡を] inzetten; [砲撃; 営業を] openen; [企業を] opstarten; [連絡; 議論を] aanknopen; aanbinden; een aanvang nemen met; een begin maken met; aanvatten; ter hand nemen; tijgen aan; [戦闘を] aangaan; entameren; lanceren; initiëren; (2) weer bezig zijn [met een hebbelijkheid; tic enz.]; (3) […~] beginnen te …
寄る; 凭る; 倚るyoru (1) naderen; dichterbij komen; opschuiven; toekomen (op iem.); (2) samenkomen; bijeenkomen; zich verzamelen; elkaar ontmoeten; vergaderen; elkaar treffen; (3) (even) langskomen (bij iem.); langsgaan; even aanlopen; (terloops) kort bezoeken; aandoen; aankomen bij; (4) zich aan één kant verzamelen; uitwijken; opzij gaan; neigen naar; (5) leunen op; leunen tegen; rusten op; (6) worstelend voortduwen; (7) zich opstapelen; zich opeenhopen; (8) [m.b.t. markt; beurshandel] beginnen
就くtsuku (1) [werk enz.] vinden; [een functie; ambt; leeropdracht enz.] aanvaarden; [aan het bewind; op de troon enz.] komen; [de troon] bestijgen; beklimmen; [in een nieuwe baan enz.] beginnen; [bij het leger enz.] dienst nemen; [aan het werk enz.] tijgen; (2) [m.b.t. reis] aanvaarden; aanvangen; [in slaap] vallen; [m.b.t. de wacht] betrekken; [in de verdediging enz.] gaan; (3) les; college lopen (bij); studeren (bij); [de weg van de minste weerstand enz.] volgen
建ken (a) oprichten; beginnen; vestigen; (b) formuleren; melden
建kon oprichten; beginnen; vestigen
来るkuru (1) komen; verschijnen; opdagen; naderen; niet achterwege blijven; (2) aankomen; arriveren; (zijn bestemming) bereiken; (3) bezoeken; een visite brengen; op bezoek gaan bij; te gast zijn bij; (4) aanbreken; beginnen; voor de deur staan; (5) worden; in een bepaalde toestand raken; in een bepaalde hoedanigheid raken; (6) (een houding) aannemen; (7) invoeren; introduceren; in gebruik laten komen; in zwang brengen; (8) zijn oorzaak vinden in; toe te schrijven zijn aan; te wijten zijn aan; veroorzaakt zijn door; (9) ontsproten zijn uit
染めるsomeru (1) verven; kleuren; [爪を] lakken; [頬を] (doen) blozen; (2) [手を] beginnen; ter hand nemen; bij de hand nemen; aanpakken; aanvatten; [筆を] opnemen; (3) [胸を] indruk nalaten; imponeren; [w.g.] impressioneren
発するhassuru (1) vertrekken uit; verlaten; (2) verschijnen; zich voordoen; optreden; gebeuren; voortkomen; voortspruiten; ontspringen; voortspringen; komen uit; uitgaan van; voortvloeien uit; emaneren uit; afkomstig zijn van; z'n oorsprong vinden; (3) ontstaan; tot stand komen; (4) teweegbrengen; veroorzaken; doen ontstaan; beginnen; starten; lanceren; (5) voortbrengen; geven; opleveren; afgeven; afscheiden; verspreiden; uitstoten; uitzenden; uitvaardigen; verstrekken; (6) uiten; uitbrengen; van zich doen uitgaan; formuleren; (7) afvuren; afschieten; (8) sturen; afzenden; afvaardigen
発祥するhasshyousuru ontstaan; ontspruiten; voortkomen; beginnen; aanvangen; opkomen
発足するhossokusuru starten; van start gaan; een aanvang maken; een begin maken; beginnen; ontstaan; tot stand komen
立つtatsu (1) overeind; rechtop gaan staan; overeind komen; opstaan; oprijzen; zich oprichten; zich opstellen; [scherts.] zich perpendiculariseren; (2) [教壇; 歩哨; 証言台に] staan; [立場に] zich stellen; [世に] zich vestigen; [i.h.b.] aan de kost komen; [矢; 棘が] blijven steken; (3) [候補者に] zich kandidaat stellen (voor); kandidaat staan (voor); [候補に] kandideren (voor); [苦境に] verkeren; zich bevinden; [証人に] optreden; (4) ontstaan; zich vormen; zich ontwikkelen; rijzen; te voorschijn komen; [風が] opsteken; [春; 秋が] beginnen; in zicht komen; [予算が] opgemaakt worden; [市が] gehouden worden; [噂; 評判が] gaan; [理屈; 言い訳; 筋道が] opgaan; gelden; hout snijden; [面目; 顔が] gered worden; (5) opkomen (voor); in actie komen; (6) [門; (雨)戸; 障子が] (zich) sluiten; dichtgaan; (7) vertrekken (uit); verlaten; op weg gaan; zich op weg begeven; afreizen; tijgen; (8) "er" staan; vaardig zijn
立ritsu (a) opstaan; (b) oprichten; maken; vastleggen; vaststaan; (c) beginnen; (d) bestaan; (e) bekleding met een waardigheid; investituur; (f) driedimensionaal; derdemachts-
端緒を開くtanshyowohiraku beginnen; een begin maken; een aanvang maken; aanvangen; starten; lanceren; de eerste aanzet geven; de weg banen
肇chou beginnen; begin
萌芽するhougasuru (1) kiemen; ontkiemen; uitlopen; uitbotten; (2) [fig.] ontstaan; beginnen; aanvangen; ontspruiten; uitspruiten
起す ; 起こす ; 興すokosu (1) rechtop zetten; oprichten; [撃鉄を] overhalen; overeind helpen; helpen opstaan; ophelpen; (2) wekken; wakker maken; (3) beginnen; aanvangen; openen; [訴訟を] aanspannen; instellen; (4) veroorzaken; aanleiding geven tot; teweegbrengen; aanstichten; aanrichten; (5) [熱; 電気を] produceren; voortbrengen; genereren; verwekken; opwekken; doen ontstaan; [火を] aanleggen; aansteken; (6) doen herleven; opnieuw doen leven; (7) ziek worden; [病気を] oplopen; getroffen worden door; een aanval hebben van; krijgen; (8) oprichten; stichten; vestigen; in het leven roepen; (9) ploegen; omwerken; [土を] omwoelen
開くaku (1) [窓; 鍵が] opengaan; (2) [店が] openen; beginnen; starten; (3) [票が] geopend worden; gedepouilleerd worden; (4) [目; 口が] zich openen
開くhiraku (1) openen; opendoen; openmaken; vrijmaken; openstellen; [i.h.b.] stichten; oprichten; starten; beginnen; [van recepties; bijeenkomsten e.d.] houden; [een fuif e.d.] geven; (2) openvouwen; ontvouwen; uitpakken; (3) imikotoba voor "breken"; (4) [wisk.] de wortel trekken [uit een getal]; (5) ontsluiten; in cultuur brengen; in exploitatie brengen; ontwikkelen; beschaven; [道を] banen; (6) bevatten; met het verstand omvatten; (7) [drukk.] kanji in hiragana omzetten; (8) zich openen; opengaan; zich ontsluiten; (9) [van bloemen] ontluiken; openbloeien; [lit.t.] opluiken; (10) [van vergaderingen e.d.] uiteengaan; (11) [van aantallen; afstanden e.d.] uiteen gaan liggen; uiteenlopen; (zich) verwijden
開始するkaishisuru beginnen; aanvangen; een aanvang maken; een begin maken; [撤退を〜] aanvaarden; starten; opstarten
開戦するkaisensuru de vijandelijkheden openen; beginnen; oorlog beginnen voeren
開校するkaikousuru een school oprichten; stichten; beginnen; openen
開kai (a) opengaan; opendoen; (b) beginnen; aanvangen; (c) bouwrijp maken; (d) zich cultureel ontwikkelen; (e) [wisk.] het worteltrekken