
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
onna・女
zn. vrouw v.; meid (下婢) v. ¶ 女になる huwbaren leeftijd bereiken. ¶ 女に迷ふ dol verliefd zijn op een vrouw. ¶ 女の vrouwelijk. ¶ 女の世界 de vrouwenwereld. ¶ 女道樂 lichtmisserij; hoerenjagerij. ¶ 女形 acteur, die vrouwerollen speelt. ¶ 女嫌ひ vrouwenhater. ¶ 女狂 lichtmisserij; hoerenlooperij; verslaafdheid aan de vrouwen. ¶ 女食ひ souteneur. ¶ 女臭い vrouwelijk; verwijfd. ¶ 女兄弟 zusters. ¶ 女給仕 kellnerin; kamermeisje. ¶ 女の子 meisje. ¶ 女らしい vrouwelijk. ¶ 女政治 vrouwenregeering. ¶ 女役者 actrice; tooneelspeelster. ¶ 女坂 gemakkelijke helling. ¶ 女好き liefhebber van de vrouwen.
otoko・男
zn. (1) [男子] man m.; volwassen man (大人) m. (下僕) bediende m.; knecht m.; mannelijkheid (男子の意氣) v. (2) [情夫] minnaar m. ¶ 男の mannelijk. ¶ 男盛り bloei van de mannelijke kracht; kracht van het leven. ¶ 男になる (女が) climacterische leeftijd bereiken. ¶ 今度の赤ちゃんは男ですか女ですか is het een jongen of een meisje? ¶ 男知らず maagdelijk.
hatasu・果す
wataru・渡る
t.w. (1) [越えて行く] overtrekken; oversteken. i.w. (2) [渡來する] ingevoerd worden. t.w. (3) [及ぶ] bereiken; i.w. zich uitstrekken. i.w. (4) [繼續] duren. (5) [通ずる] goed op de hoogte zijn van; zich thuisvoelen in. (6) [暮す] leven; t.w. doorbrengen. t.w. (7) [川を] oversteken; doorwaden. ¶ 他人の手に渡る in andere handen overgaan. ¶ 二時間に亙る twee uur duren. ¶ 河を渡る rivier oversteken. ¶ 支那から渡った品 een artikel, dat uit China komt.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <bereiken>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
上げるageru (1) heffen; opheffen; omhoogheffen; verheffen; oprichten; tillen; optillen; omhoogtillen; omhoogbrengen; liften; verhogen; eleveren; [凧を] oplaten; opsteken; [棚に] leggen op; opleggen; [帆を] hijsen; ophijsen; omhooghijsen; opbrengen; opvissen; [碇を] lichten; hieuwen; [陸に] landen; aan land zetten; [顔を] opkijken; (2) loven; prijzen; roemen; huldigen; ophemelen; hoog opgeven van; (3) opvoeren; doen toenemen; optrekken; opjagen; opdrijven; [温度を] hoger zetten; [スピードを] vergroten; (4) bevorderen; promoveren; (5) overgeven; braken; opgeven; kotsen; vomeren; over z'n nek gaan; [gew.] opbrengen; (6) [客を] binnenlaten; inlaten; brengen; leiden naar; geleiden; (7) [学校へ] op school doen; (8) geven; aanbieden; toedienen; offreren; schenken; voorzetten; [娘を] wegschenken; (9) offeren; ten offer brengen; (10) overhandigen; ter hand stellen; reiken; overreiken; (11) ten einde brengen; afdoen; afwerken; volbrengen; voltooien; (12) klaarspelen; gedaan weten te krijgen; (13) [式を] houden; vieren; celebreren; fêteren; (14) [例を] geven; vermelden; noemen; aanhalen; citeren; aanvoeren; leveren; opnoemen; opsommen; opgeven; opvissen; (15) [子を] krijgen; [母が] het leven schenken; baren; [父が] verwekken; (16) verbeteren; ontwikkelen; ontplooien; (17) [髪を] doen; opmaken; opsteken; kappen; (18) aanhouden; pakken; oppakken; vatten; inrekenen; snappen; in hechtenis nemen; in de kraag grijpen; arresteren; (19) [芸者を] bestellen; laten komen; erbij halen; uitnodigen; ontbieden; engageren; (20) frituren; in kokend vet bakken; braden; [gew.] fritten; (21) [結果を] behalen; bereiken; verkrijgen; verwerven; realiseren
上るnoboru (1) opgaan; omhooggaan; stijgen; klimmen; opstijgen; [i.h.b.] stroomopwaarts gaan; [i.h.b.] opvaren; [ten hemel enz.] varen; [de troon] bestijgen; [de troon] beklimmen; opklimmen (tot); omhoogkomen [in de maatschappij]; [de trap enz.] oplopen; [de ladder enz.] opgaan; opstappen; (2) richting centrum gaan; [i.h.b.] naar de hoofdstad trekken; [i.h.b.] naar Tokio opkomen; (3) belopen; bedragen; oplopen (tot); bereiken; (4) [ter sprake; ter tafel; aan de orde enz.] komen
伝わるtsutawaru (1) overgeleverd worden; overgedragen worden; overgaan; vererven aan; overerven; [i.h.b.] versterven; (2) overgaan; overkomen; zich verplaatsen; [m.b.t. natuurverschijnselen] zich voortplanten; [m.b.t. spanning; stemming enz.] overslaan; zich overzetten (op); (3) zich verspreiden; zich verbreiden; alom bekend worden; ruchtbaar worden; over komen; [i.h.b.] bereiken; (4) ingang vinden; zich verspreiden
入るiru (1) betreden; binnengaan; ingaan; (2) [in Kioto] afslaan van de noord-zuidlaan; (3) [仏門に~] toetreden tot; lid worden van; aankomen; (4) [涅槃に~] deelachtig worden; [悟道に~] bereiken; geraken tot; verwerven; (5) [念が~] besteed worden; (6) [太陽; 月が~] ondergaan; (7) [ひびが~] barsten; breken; (8) [佳境に~] komen tot; bereiken; (9) [寒に~] aanbreken; beginnen; (10) […~] vanzelf …; (11) […~] aandachtig …; toegespitst …; terdege …
出るderu (1) naar buiten gaan; naar buiten komen; zich vertonen; uitbreken; uitgaan; uitkomen; verlaten; vandaan gaan (bij); vertrekken; [m.b.t. boot] afvaren; [i.h.b.] afstuderen (aan); [i.h.b.] aftrek vinden; weggaan; (2) verschijnen; opkomen; voor de dag komen; opduiken; te voorschijn komen; zich voordoen; rijzen; voorkomen; [aan de telefoon enz.] komen; [m.b.t. zon] opgaan; rijzen; doorkomen; [m.b.t. bloemknoppen enz.] uitkomen; uitlopen; [i.h.b.] ontdekt worden; [m.b.t. geesten; spoken] waren; (3) uitsteken; naar buiten steken; opsteken; uitspringen; oprijzen; (4) bijwonen; aanwezig zijn bij; gaan naar; deelnemen aan; meedoen aan; [voor het gerecht enz.] verschijnen; in [zaken; het bedrijfsleven; de politiek enz.] gaan; (5) [m.b.t. wegen] leiden naar; voeren naar; uitkomen op; tegenkomen; bereiken; aantreffen; vinden; stuiten op; (6) te buiten gaan; overschrijden; gaan over; passeren; (7) ontspruiten (aan); komen uit; voortkomen (uit); voortspringen uit; ontstaan uit; beginnen; ontspringen; ontsnappen; [fig.] opwellen; [lit.t.] ontwellen; zijn oorsprong ontlenen aan; zijn oorsprong vinden in; teruggaan op; afstammen van; afkomen van; stammen uit; voortspruiten uit; (8) verschijnen; uitkomen; uitgegeven worden; gepubliceerd worden; [i.h.b. de pers enz.] halen; (9) krijgen; verkrijgen; [arch.] bekomen; [m.b.t. gerecht] opgediend worden; geserveerd worden; [m.b.t. bedrag; premie] uitgekeerd worden; (10) toenemen; rijzen; [m.b.t. wind] opsteken; aanwakkeren; [m.b.t. snelheid] optrekken; (11) zich … gedragen; een … houding nemen; (12) [m.b.t. thee] trekken
到着する ; 到著するtouchakusuru aankomen; arriveren; aanlanden; bereiken; komen tot; [m.b.t. schepen; treinen] binnenkomen
到達するtoutatsusuru bereiken; komen bij; tot; aankomen bij; halen
及ぶoyobu (1) reiken; bereiken; leiden tot; voeren; zich uitstrekken; belopen; oplopen tot; bedragen; (2) treffen; overkomen; betrekking hebben op; raken; aangaan; betreffen; gelden; (3) opwegen tegen; opgewassen zijn tegen; kunnen tippen aan; van hetzelfde kaliber zijn als; niet onderdoen voor; het halen bij; (4) in staat zijn tot; berekend zijn voor; beantwoorden aan
就shyuu (a) op het werk aankomen; zich begeven naar; gaan naar; (b) in een bep. toestand overgaan; (c) volbrengen; bereiken
届くtodoku (1) bereiken; aankomen; arriveren; terechtkomen; (2) bereiken; komen bij; halen; reiken tot; dragen tot; zich uitstrekken tot; raken; geraken tot; (3) overkomen; aanslaan; overslaan; gehoor vinden; raken; roeren; treffen; (4) (tot in de puntjes) zijn weg vinden tot
成し遂げるnashitogeru volbrengen; volvoeren; voltooien; uitvoeren; doorzetten; [目的を] bereiken; verwezenlijken
成るnaru (1) worden; raken; geraken; [i.h.b.] worden van; [i.h.b.] terechtkomen van; [i.h.b.] gebeuren met; [i.h.b.] aflopen met; (2) worden; beginnen te; [het warm enz.] krijgen; (3) [m.b.t. hoogte; lengte; gewicht enz.] worden; bedragen; uitmaken; komen op; bereiken; neerkomen op; (4) worden; veranderen (in); overgaan (in); [m.b.t. positie; status; toestand enz.] bereiken; uitlopen op; zich ontwikkelen tot; (5) verwezenlijkt worden; volbracht worden; voltooid worden; bereikt worden; (ten slotte ~) blijken; uitlopen op; (6) bestaan uit; omvatten; samengesteld zijn uit; opgebouwd zijn uit; [x leden enz.] tellen; [deel enz.] uitmaken; vormen; (7) kunnen; mogen [vaak i.c.m. ontkenning of retorische vraag]; (8) dienen als; [de rol van ~] vertolken; (9) promoveren (tot) [m.b.t. shōgipion]; (10) zich verwaardigen te ~ [Tangconstructie waarbij tussen het beleefdheidsprefix (o お of go ご) en de combinatie ni naru になる een dōshi in de ren'yōkei of een deverbatief meishi staat. Drukt respect voor het onderwerp van het gezegde uit.]
成就するjoujusuru (1) werkelijkheid worden; verwezenlijkt worden; uitkomen; slagen; (2) tot een goed einde brengen; tot stand brengen; vervullen; verwezenlijken; realiseren; volbrengen; voltooien; volvoeren; uitvoeren; ten uitvoer brengen; voor elkaar krijgen; [目的を] bereiken
来るkuru (1) komen; verschijnen; opdagen; naderen; niet achterwege blijven; (2) aankomen; arriveren; (zijn bestemming) bereiken; (3) bezoeken; een visite brengen; op bezoek gaan bij; te gast zijn bij; (4) aanbreken; beginnen; voor de deur staan; (5) worden; in een bepaalde toestand raken; in een bepaalde hoedanigheid raken; (6) (een houding) aannemen; (7) invoeren; introduceren; in gebruik laten komen; in zwang brengen; (8) zijn oorzaak vinden in; toe te schrijven zijn aan; te wijten zijn aan; veroorzaakt zijn door; (9) ontsproten zijn uit
果たすhatasu (1) doen; uitvoeren; ondernemen; verrichten; ten uitvoer brengen; leggen; bewerkstelligen; (2) vervullen; volbrengen; voltooien; volvoeren; voldoen; zich kwijten van; tot stand brengen; bereiken; verwezenlijken; realiseren; tot een goed einde brengen; waar maken; voor elkaar krijgen; (3) een dankbedevaart ondernemen; (4) afmaken; doden; (5) geheel ten einde toe + ww.Gevoegd achter de ren'yōkei van een dōshi.
極める ; 窮めるkiwameru (1) [山頂を] bereiken; (2) tot het uiterste drijven; doordrijven; zo ver mogelijk doorzetten; doorvoeren; tot het uiterste gaan met; tot het uiterste brengen; ten uiterste voeren
満つmitsu bereiken; halen; voldoen; beantwoorden
為るnaru (1) worden; raken; geraken; [i.h.b.] worden van; [i.h.b.] terechtkomen van; [i.h.b.] gebeuren met; [i.h.b.] aflopen met; (2) worden; beginnen te; [het warm enz.] krijgen; (3) [m.b.t. hoogte; lengte; gewicht enz.] worden; bedragen; uitmaken; komen op; bereiken; neerkomen op; (4) worden; veranderen (in); overgaan (in); [m.b.t. positie; status; toestand enz.] bereiken; uitlopen op; zich ontwikkelen tot; (5) zich verwaardigen te ~ [tangconstructie waarbij tussen het beleefdheidsprefix (o お of go ご) en de combinatie ni naru になる een dōshi in de ren'yōkei of een deverbatief meishi staat. Drukt respect voor het onderwerp van het gezegde uit.]
着くtsuku (1) arriveren; aankomen (in); [zijn bestemming enz.] bereiken; [scheepv.] binnenlopen; aanlanden; [m.b.t. trein] binnenkomen; (2) [席に] plaatsnemen; (op z'n plaats) gaan zitten; z'n plaats innemen; (3) [食卓に] zich aan tafel zetten; aanschikken; aan tafel gaan; aan de tafel gaan zitten; [Belg.N.] z'n benen onder tafel steken; (4) raken; aanraken; komen tegen
突破するtoppasuru (1) doorbreken; (2) te boven komen; overwinnen; [目標を] bereiken; (3) overschrijden; passeren; te boven gaan; overtreffen
至shi (a) bereiken; aankomen; (b) opperste; (c) zonnestilstand; zonnewende; solstitium
至る ; 到るitaru (1) gaan naar; zich begeven naar; tijgen naar; (2) aankomen; arriveren; bereiken; (3) [m.b.t. een weg] leiden naar; (4) leiden tot; resulteren in; als gevolg hebben; worden
行き当たるikiataru (1) bereiken; raken in; terechtkomen in; uitkomen op; belanden in; treffen; aantreffen; vinden; (2) stoten op; stuiten op; lopen op; in botsing komen met; botsen tegen
行く ; 往く ; 逝くyuku (1) gaan; zich bewegen naar; zich begeven; stevenen; koersen; koers zetten; aangaan op; tijgen; varen; treden; trekken; [m.b.t. wegen] leiden; voeren; (2) komen; aankomen; arriveren; bereiken; bezoeken; aandoen; langskomen; (3) langsgaan; passeren; voorbijgaan; vlieden; vervlieden; verstrijken; verlopen; langskomen; langstrekken; voorbijlopen; wegstromen; vlieten; overwaaien; verdwijnen; (4) heengaan; sterven; verscheiden; verlaten; vertrekken; weggaan; afreizen; afvaren; (5) [als bruid; schoonzoon; adoptiekind enz.] toetreden tot haar; zijn nieuwe familie; (6) genoegen vinden; tevreden zijn; vergenoegd zijn; (7) vooruitgaan; vorderen; voortgaan; opschieten; gedaan worden; uitgevoerd worden; toegepast worden; vallen; uitvallen; uitpakken; aflopen; (8) ontstaan; opleveren; resulteren in; brengen; (9) komen; klaarkomen; [volkst.] aan zijn gerief komen; een orgasme krijgen; afgaan; [volkst.; m.b.t. mannen] schieten; (10) blijven ~ [drukt voortduring; voortgang van een handeling of toestand uit]
迎えるmukaeru (1) tegemoet gaan; tegengaan; verwelkomen; ontvangen; onthalen; begroeten; inhalen; (2) [嫁に] tot vrouw nemen; tot vrouw maken; [養子に] aannemen; [国王に] inhalen; (3) bereiken; komen tot; voor ogen hebben; [新時代を] ingaan; (4) laten komen; roepen; halen; ontbieden; uitnodigen
通じるtsuujiru (1) leiden naar; uitkomen op; voeren naar; gaan naar; in verbinding staan met; lopen naar; doorlopen tot; [m.b.t. transportmiddel] rijden naar; [m.b.t. elektriciteit] stromen; [m.b.t. lift] passeren langs; (2) doordringen (tot); [m.b.t. telefonie] aansluiting; contact; verbinding krijgen met; bereiken; begrepen worden (door); [i.h.b.] geapprecieerd worden; geaccepteerd worden; (3) vertrouwd zijn met; goed op de hoogte zijn van; goed ingelicht zijn over; goed ingevoerd zijn in; goed thuis zijn in; geverseerd zijn in; doorkneed zijn in; bedreven zijn in; goed onderlegd zijn in; bekend zijn met; wegwijs zijn in; (4) in geheime verstandhouding staan met; heimelijk heulen met; konkelen met; samenspannen met; geheime contacten hebben met; in het geheim een (liefdes)verhouding; affaire hebben met; (5) aanleggen; erdoor voeren; erdoor leiden; [stroom enz.] zetten op; (6) verraden aan; doorspelen aan; uitbrengen aan; laten weten
通ずるtsuuzuru (1) lopen; passeren; heen en weer gaan; voeren naar; leiden naar; uitgeven op; uitkomen op; toegang geven; verlenen tot; in verbinding staan met; communiceren; verbinden; aansluiten op; [電話が] verbinding; contact krijgen met; bereiken; (2) overkomen; begrepen worden; verstaan worden; duidelijk zijn; [言語が] gesproken worden; (3) bedreven zijn in; ervaren zijn in; geverseerd zijn in; vertrouwd zijn met; goed op de hoogte zijn van; goed ingelicht zijn over; thuis zijn in; z'n weetje weten van; bekend zijn met; goed kennen; veel afweten van; beheersen; (4) intieme omgang hebben; een affaire hebben met; in het geheim een liefdesverhouding hebben met; vreemdgaan; overspel plegen; [Barg.] eisjedies gaan; (5) [敵に] in verbinding staan met de vijand; onder een hoedje spelen; samenzweren; collaboreren; samenspannen; handjeklap doen; spelen; handjeklappen; gemene zaak maken; heulen met; (6) [natuurk.] doorlaten; geleiden; [電流を] onder stroom zetten; (7) duidelijk maken; bekendmaken; kenbaar maken; informeren; inlichten; doorgeven; op de hoogte brengen; kennis geven van; communiceren; overbrengen; [敵に] verraden; (8) [一年を] zich uitstrekken over; beslaan; bestrijken; omvatten; innemen; in beslag nemen; belopen; (9) [情けを] vreemdgaan; overspel plegen; [veroud.] achteruitslaan; (10) inzenden; insturen; indienen; bezorgen; [名前; 名刺を] geven; (11) [ラジオを] als medium gebruiken
造zou (a) scheppen; creëren; (b) bereiken; beheersen; (c) plots; abrupt
遂げるtogeru volbrengen; uitvoeren; tot stand brengen; tot een goed einde brengen; voltooien; volvoeren; vervullen; realiseren; verwezenlijken; [目的を] bereiken; [進歩を] boeken; [死を] vinden
遂行するsuikousuru vervullen; uitvoeren; verrichten; voltrekken; doorvoeren; ten uitvoer brengen; ten uitvoer leggen; uitoefenen; verwezenlijken; implementeren; volbrengen; volvoeren; betrachten; zich kwijten van; [目的を] bereiken
達するtassuru (1) bereiken; geraken tot; reiken tot; komen tot; het brengen tot; aankomen in; halen; verwerven; (2) oplopen tot; neerkomen op; bedragen; (3) [望み; 目的を] realiseren; waarmaken; verwezenlijken; (4) [命令を] uitvaardigen; [知らせを] doen toekomen
達成するtasseisuru bereiken; vervullen; waarmaken; realiseren; halen
Tijd: 0.48 sec. jiten.nl: 7 treffers, warandict: 32 treffers (zoekopdracht: 'bereiken', strategie: exact).
2005-2023