
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
aidagara・間柄
zn. verhouding v.; betrekking.
tsuite・就いて
zagyō・坐業
zn. zittend werk o.; zittende betrekking.
zaikan・在官
meshi・飯
(1) [米飯] gekookte rijst v.; nassi (馬來語) v. (2) [食物] voedsel o.(3) [食事] maaltijd m.; maal o. ¶ 食の種 betrekking; broodwinning. ¶ 食の種を無くして broodeloos.
yatoi・雇
(傭、傭い、雇い) zn. dienst m.; huur v.; (雇人) employé m.; beambte m. ¶ 雇外國人 vreemdeling in dienst van Japanners. ¶ 雇賃 loon; bezoldiging; huur. ¶ 雇口 baantje; betrekking; dienst; werk. ¶ 傭兵 huurling; huurtroepen. ¶ 雇入れ dienst; in-dienstneming. ¶ 雇入れる in dienst nemen; huren; charteren (船を). ¶ 雇人 bediende; employé. ¶ 雇人口入所 bediendenkantoor; verhuurkantoor van personeel; arbeidsbeurs. ¶ 雇主 werkgever; baas.
kuchi・口
zn. (1) [口] mond m. (2) [言語] taal v. ; woord v. (3) [味感] smaak m. (4) [入口] deur v.; ingang m. (5) [吸口] mondstuk o. (6) [穴] opening v.; gat o. (7) [空位] vacature v.; vacante plaats v.; betrekking v. (8) [人數] aantal personen m. (9) [割前] aandeel o.; portie v.; (10) [部類] soort v.; artikel o.; merk o. ¶ 口を開く den mond opendoen. ¶ 口をきく spreken met. ¶ 口を出す zich mengen in; zich bemoeien met. ¶ 口がすべる zich verspreken. ¶ 口が惡い gemeene taal uitslaan. ¶ 口と腹とは違ふ niet meenen wat men zegt. ¶ 口に合ふ naar den smaak zijn. ¶ 口を探す een baantje zoeken. ¶ 此の口は品切れになりました dit artikel is uitverkocht; deze soort hebben wij niet meer. ¶ 口にて mondeling.
fuchi・扶持
zn. bezoldiging (給金) v.; rantsoen (食料) o. ¶ 扶持にありつく een betrekking hebben; (俗) een baantje hebben. ¶ 扶持に離れる zijn betrekking verliezen. ¶ 扶持する in het onderhoud voorzien. ¶ 扶持金 ondersteuning; onderstand; maandgeld. ¶ 扶持米 rantsoen.
kan・官
zn. het gouvernement o.; regeering v.; ambt o. ¶ 官に就く ambtelijke betrekking hebben; ambtenaar zijn. ¶ 官の officieel; regeerings-.
naka・仲
zn. verhouding v.; betrekking v. ¶ 深い仲 intieme relatie; innige verhouding. ¶ 仲が惡い oneenigheid hebben; kwestie hebben. ¶ 仲がよい bevriend zijn.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <betrekking>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
コネクションkonekushyon (1) connecties; invloedrijke relaties; contacten; (2) connectie; verband; betrekking; relatie; (3) drugscircuit; [i.h.b.] drugskoerier; [euf.] contactman
ポジションpojishyon (1) positie; (2) betrekking; post
ポストposuto (1) brievenbus; bus; (2) postbus; postvak; postbox; (3) post; betrekking; positie; (4) [voetb.] doelpaal; paal; (5) post-
交わりmajiwari (1) omgang; verkeer; betrekking; contact; (2) seks; geslachtsgemeenschap; geslachtsverkeer; vleselijke omgang; seksuele betrekkingen; seksueel contact; (3) [wisk.] doorsnede; doorsnee; intersectie
交kou (1) omgang; betrekking; contact; (2) overgang; wisseling; (a) omgang; betrekking; contact; (b) elkaar kruisen; samenkomen; (c) gemengd raken; mengen; (d) wisselen; ruilen; uitwisselen; (e) leveren; (f) onderling; bij beurten
仕事shigoto (1) werk; arbeid; karwei; klus; taak; affaire; zaak; opgave; bezigheid; werkzaamheid; (2) werk; baan; job; beroep; betrekking; emplooi; (3) [nat.; techn.] arbeid
付き合いtsukiai (1) omgang; verkeer; betrekking; contact; gemeenschap; relatie; gezelschap; vriendschap; anschluss; [i.h.b.] verkering; kennissen; kennissenkring; (2) [meegaan enz. uit] sociale beleefdheid
仲naka betrekking; verstandhouding; band; verhouding; [in uitdr.] voet
任nin (1) opdracht; taak; missie; plicht; verantwoordelijkheid; (2) ambt; positie; betrekking; post; (a) opdragen; met een taak belasten; (b) overheidsambt; functie; (c) overlaten; laten
位置ichi (1) positie; ligging; plaats; situatie; context; (2) maatschappelijke positie; stand; rang; status; (3) positie; betrekking
入居nyuukyo betrekking; intrek; het gaan wonen in een huis; aanvaarding
勤め ; 勤 tsutome (1) Boeddhistische dienst; (2) werk; baan; dienst; betrekking; ambt; functie; werkzaamheden
口kuchi (1) mond; muil; bek; [inform.] bakkes; (2) taal; spraak; woord; (3) smaak; smaakzin; (4) persoon ten laste; mond die gevoed moet worden; (5) openstaande betrekking; vacature; vacante plaats; (6) betrekking; dienstbetrekking; baan; job; aanstelling; (7) mondstuk (van een muziekinstrument); (8) kurk; stop (van een fles); (9) opening; gat; fuit; (10) route; bergpad; riviermonding; estuarium; natuurlijke haven; (11) deur; poort; ingang; uitgang; (12) soort; artikel; merk; (13) begin; (14) gerucht; praatje; verhaal dat de ronde doet; (15) aandeel; actie; effect; portie; (16) opening van een zweer
官tsukasa (1) overheidsdienst; dienst; (2) overheidsdienaar; ambtenaar; (3) ambt; betrekking; post; (4) hoofdzaak; het voornaamste; (5) hoofd; chef; directeur
寄せyose (1) verzameling; samenbrenging; (2) [go; shōgi] eindspel; laatste fase van een partij; laatste zetten; eindzetten; (3) [golf] approach; (4) aangetrokkenheid; vertrouwen; (5) zorg; hoede; toezicht; (6) band; betrekking; relatie; (7) reden; grond; (8) [tanka] geassocieerd woord; associatiewoord; (9) [kabuki] trommuziek bij de entree van een personage
席seki (1) zitplaats; plaats; zitgelegenheid; zitje; zetel; gestoelte; (2) locatie; gelegenheid; [i.h.b.] bijeenkomst; (3) positie; betrekking; post; functie; (4) variététheater; (5) rieten mat; bamboemat; (6) [maatwoord voor zitplaatsen; plaatsen]
役職yakushyoku (1) betrekking; post; functie; ambt; (2) bestuursfunctie; leidinggevende functie; managementfunctie
役yaku (1) plicht; taak; functie; rol; opdracht; verantwoordelijkheid; pakkie-an; (2) (openbare) betrekking; (regerings)ambt; staatsbetrekking; post; positie [bij het Rijk]; officie; officium; [in zijn] hoedanigheid [van]; portefeuille; baan; job; dienst; (3) toneelrol; rol; (4) vroondienst; corvee; herendienst; hand- en spandienst; (5) cijns; schatting; tiend; belasting; recht; (6) [m.b.t. kaartspel; mahjong] roemer; roem in het kaartspel of bij mahjong; roemkaarten of -schijven; (7) menstruatie; maandbloeding; ongesteldheid; menses; maandstonden; (8) [maatwoord voor taken; functies; (toneel)rollen]
手te (1) hand; [volkst.] jat; [inform.] klauw; krauwel; [Barg.] fietsen; (2) arm; (3) poot; [i.h.b.] voorpoot; (4) handvat; oor; (5) [meton.] hand; arbeidskracht; kracht; hulpkracht; hulp; helper; (6) [meton.] iems. handen; iems. bezit; (7) handschrift; schrift; (8) middel; truc; foefje; manoeuvre; techniek; (9) verwonding; wond; (10) [将棋の] zet; (11) [トランプの] hand; kaarten; (12) richting; kant; zijde; (13) soort; slag; merk; (14) vaardigheid; bekwaamheid; (15) betrekking; band; (16) hand-; handgemaakt; handgemaakte …; (17) hand-; meeneem-; (18) [~keiyōshi; keiyōdōshi] [beklemtonend voorvoegsel]; (19) in de richting van …; -waarts; (20) [noemt een zekere kwaliteit]; (21) [RYK~] -er [achtervoegsel waarmee nomina agentis gevormd worden]; (22) [maatwoord voor shogi-; schaakzetten]
故yue (1) reden; oorzaak; (2) aanzienlijke afkomst; goede komaf; (3) smaak; charme; (4) band; betrekking; relatie; (5) ongeval; ongeluk; (6) […ゆえ] door; wegens; vanwege; (7) […ゆえ] hoewel; ofschoon; schoon; terwijl
求職の申し込みkyuushyokunomoushikomi sollicitatie naar een functie; betrekking
絆kizuna (1) band; betrekking; [fig.] keten; [fig.] kluister; [fig.] boei; (2) tui; tuier; tuiertouw; tuierketting; lijn; ketting; [鷹狩りで] langveter; veter
結び付きmusubitsuki relatie; betrekking; connectie; verband; band; verbinding
縁en (1) kans; toevallige gebeurtenis; lot; toeval; karma; (2) band; betrekking; relatie; connectie; verwantschap; (3) verband; relatie; connectie; samenhang; (4) veranda; waranda; loggia
縁 ; 所縁yukari band; betrekking; relatie; connectie
繋がり ; 繋tsunagari (1) verband; betrekking; relatie; binding; link; band; verhouding; connectie; verbinding; [i.h.b.] betrokkenheid; (2) verwantschap; parentage; filiatie; maagschap(sband)
義gi (1) gerechtigheid; recht; rechtvaardigheid; gerechtvaardigdheid; gerechtige zaak; (2) betekenis; inhoud; zin; strekking; (3) band; betrekking; relatie; (4) aangetrouwd; behuwd-; schoon-; (5) kunst-; vals
職shyoku (1) werk; baan; job; post; emplooi; (2) ambt; functie; dienst; betrekking; officie; positie; [form.] officium; [高い~] waardigheid; (3) vak; beroep; metier; ambacht; [niet alg.] stiel; [i.h.b.] vaardigheid; [i.h.b.] vakkundigheid
職場shyokuba (1) werkplek; [fig.] werkvloer; [i.h.b.] kantoor; (2) [meton.] werk; post; betrekking; baan; job
職業shyokugyou beroep; vak; metier; professie; betrekking; ambacht; werk; baan; job; [niet alg.] stiel; [fig.] roeping
連係renkei verband; connectie; betrekking; link; contact; relatie
間柄aidagara verhouding; relatie; betrekking; band; binding; verstandhouding; [fig.] voet; omgang
関わりkakawari (1) verband; relatie; betrekking; connectie; verhouding; betrokkenheid; (2) betrokkene; belanghebbende
関係kankei (1) relatie; betrekking; verhouding; verwantschap; verband; bemoeienis; bemoeiing; (2) deelname; aandeel; (3) invloed; (4) (seksuele) relatie; omgang
Tijd: 0.52 sec. jiten.nl: 15 treffers, warandict: 34 treffers (zoekopdracht: 'betrekking', strategie: exact).
2005-2023