
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
me・目
(眼) zn. (1) [眼] oog o. (2) [視力] gezicht o. (3) [注目] aandacht v. (4) [見界] gezichtspunt o.; oogpunt o. (5) [鑑識] oordeel o.; verstand o. (6) [織目] structuur v. (7) [網目] mazen v.mv. (8) [鋸齒] tand m. (9) [木理] draad m.; grein o. (10) [遭遇] behandeling v.; bejegening v.; ervaring v. [同情] sympathie v.; welwillendheid v. (12) [刻目] inkeping. ¶ 愛くるしい眼 mooie oogen. ¶ 血走った目 met bloed beloopen oogen. ¶ 眼を向ける het oog richten op; den blik slaan op. ¶ 眼を覺ます de oogen openen; wakker worden. ¶ 眼を晦ます zand in de oogen strooien. ¶ 目に入る in het gezicht komen. ¶ 目に附く de aandacht trekken. ¶ 目の前で voor oogen; in tegenwoordigheid. ¶ 目が善い goede oogen hebben; goed kunnen zien; goed van gezicht zijn. ¶ 眼が見えなくなる het gezicht verliezen. ¶ 眼を留める de aandacht vestigen op. ¶ 彼の目から見ると in zijn oogen; van zijn standpunt gezien. ¶ 目が利く scherp zien; een goed oordeel hebben; goed kunnen beoordeelen. ¶ 目の細かな織物 fijn geweven goed. ¶ ひどいめに合ふ bittere ervaring hebben; slechte bejegening ondervinden. ¶ 目をかける vriendelijk behandelen. ¶ 目の上の瘤 een doorn in het oog; ergernis. ¶ 目に障る niet om aan te zien. ¶ 秤の目 inkepingen in den weegstok. ¶ 目が切れて居る niet het volle gewicht hebben; te licht zijn.
SUPPLEMENT (trefwoord)
sugoi・凄い
(すごい、スゴイ) bn. (1) afschrikwekkend; benauwend; gruwelijk; huiveringwekkend. ¶ すごい目でにらむ sugoi me de niramu met een ijselijke blik aanstaren; met een schrikaanjagende blik aankijken. (2) ongewoon; verbazend; opmerkelijk; bewonderenswaardig; geweldig; excellent; fameus; fantastisch; ongelooflijk; ongehoord; verbluffend. ¶ すごい腕前 sugoi udemae opvallend bekwaam. ¶ 彼はすごい知識を持った人です。すなわち、生き字引です。 Kare wa sugoi chishiki wo motta hito desu. Sunawachi, ikijibiki desu. Hij beschikt over ongelooflijke kennis. Hij is een levende encyclopedie. (TTC) ¶ 彼の姉さんはすごい美人だ。 Kare no neesan wa sogoi bijin da. Zijn zus is een opmerkelijke schoonheid. (TTC) (tevens als uitroep van bewondering of emotie) ¶ へー、キーボード見ないで文字打てるんだ。スゴイわねー。♀ Hèè? kiiboodo minaide moji uterun da. Sugoi wa nèè. Hé, jij kunt tikken zonder te kijken naar het toetsenbord. Cool zeg! (TTC) (3) (zowel in negatieve als positieve zin) in ongewone mate; excessief; extreem; vreselijk; bovenmatig; ontstellend; ontzettend; uiterst; verdomd; zeer; erg; groot (aantal). 半時間ほどすごい土砂降りだった。Hanjikan hodo sugoi doshaburi datta. Een half uur lang hadden we een vreselijke stortregen; Het was een ontzettende stortbui van een half uur. (TTC) bw. ¶ 今日はすごく暑い。 Kyō wa sugoku atsui. Het is vandaag vreselijk warm. (TTC) ¶ 目が光に対してすごく敏感なのです。 Me ga hikari ni taishite sugoku binkan na no desu. Mijn ogen zijn enorm gevoelig voor licht. (TTC)
shaberu・喋る
(-r stam) (1) babbelen; kletsen; (niet serieus, vrijblijvend) praten; roddelen. ¶ 日本人と遭遇して日本語めっちゃしゃべった。 Nihonjin to sōgōshite nihongo mettcha shabetta. Toevallig een Japanner ontmoet, we hebben tijdenlang gebabbeld. (twitter) (2) informatie doorvertellen die niet voor anderen bestemd is; zich iets laten ontvallen; zich verspreken; roddelen. ¶ しゃべってしまった shabette shimatta ik versprak me (twitter) ¶ 眠すぎて真実しゃべってしまった Nemusugite shinjitsu shabette shimatta Ik was te slaperig en liet me ontvallen hoe het werkelijk in elkaar zit. (twitter) ¶ あ、ごめんなさい。聞かれてもいない余計なことをしゃべってしまったと思って、ツイート消しちゃった。 A, gomen nasai. Kikarete mo inai yokei na koto wo shabette shimatta to omotte, twiito keshichatta. O, neem me niet kwalijk. Omdat ik dacht dat ik nodeloos uitweidde over dingen die me niet eens gevraagd waren had ik de tweet verwijderd. (twitter) (3) praten over iets. ¶ テレビでは、我が国の将来の問題を誰かが深刻な顔をしてしゃべっている。 Terebi de wa, wagakuni no shōrai no mondai wo dare ka ga shinkoku na kao wo shite shabette iru. Op TV is iemand met een ernstige blik over de problemen van ons land aan het praten. (4) (in) een taal praten; een taal spreken. (TTC) ¶ 彼らは英語をしゃべっていますか。 Karera wa eigo wo shabette imasu ka. Spreken ze Engels? (TTC) ¶ 彼はとうとう中国語をしゃべるようになりました。 Kare wa tōtō chūgokugo wo shaberu yō ni narimashita. Hij is eindelijk Chinees gaan praten. (twitter)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <blik>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
アイai (1) [chem.] I; jodium; jood; (2) [elektr.] I; elektrische stroomsterkte; (3) [wisk.] i; imaginair getal; (4) oog; (5) blik; gezichtsvermogen
ブリキburiki blik; bladmetaal
ブリッキburikki blik; bladmetaal
一目ichimoku (1) blik; oogopslag; kijkje; (2) overschouwing; (3) [go] schijf; vak; (4) maas (van een net)
一目hitome blik; kijkje; oogopslag
一見ikken (1) kijkje; blik; oogopslag; (2) ogenschijnlijk; schijnbaar; uiterlijk; kennelijk; naar het zich laat aanzien
一覧ichiran (1) kijkje; blik; oogopslag; inzage; het doorkijken; het doorlopen; [m.b.t. wissels] zicht; (2) kort overzicht; samenvatting; resumé; synopsis; lijst; tabel
塵取りchiritori blik; stofblik; [Belg.N.] vuilblik; [gew.] motblik
形相gyousou blik; gelaatsuitdrukking; gezicht; uiterlijk; voorkomen
拝見haiken kijkje; blik; inzage; [i.h.b.] inspectie
気色kishyoku (1) gezichtsuitdrukking; gezicht; gelaatsuitdrukking; gelaat; gelaatstrekken; trekken; uitdrukking; expressie; blik; uiterlijk; mimiek; (2) gevoel; gemoedstoestand; geestestoestand; stemming; mood; bui; humeur; luim; (3) conditie; staat van gezondheid; gezondheidstoestand; (4) intentie; voornemen; (5) omstandigheden; situatie; (6) vormelijkheid
目付きmetsuki blik; gelaatsuitdrukking; gezicht; uitdrukking in de ogen
目顔megao blik; wenk; teken met de ogen; knipoog
目; 眼me (1) oog; doppen; kijkers; [kindert.] piepers; kijkerd; gaten; glimmers; [gew.; vulg.] keut; [Barg.] glimmerik; [Barg.] spanling; [Barg.; volkst.] lampjes; (2) het zien; gezicht; gezichtsvermogen; zicht; gezichtsveld; vizier; blik; oogopslag; kijk; optiek; gezichtspunt; oogpunt; zienswijze; inzicht; zorg; (3) aanzicht; aanblik; (4) ervaring; (5) opening; tussenruimte; (6) maatstreep; maat; (7) volume; inhoud; (8) foei; (9) -ste; -de [ordinaal suffix]; (10) [achtervoegsel dat een grens of raakvlak tussen twee zaken; toestanden e.d. markeert; het wordt aangesloten op de ren'yōkei van werkwoordsvormen]; (11) -ig [aangesloten op de stam van adjectieven of op de ren'yōkei van werkwoorden; drukt een mate; eigenschap of tendens uit die neigt naar het genoemde]
眦majiri (1) buitenste ooghoek; buitenooghoek; (2) blik; uitdrukking in de ogen
眼差しmanazashi blik; oogopslag
着目chakumoku aandachtige observatie; blik; geconcentreerd oog; aandacht
缶kan (1) blik; blikje; (2) [maatwoord voor blikjes]
表情hyoujou (1) expressie; uitdrukking; gelaatsuitdrukking; blik; mimiek; gezicht; (2) gevoelsuitdrukking; gevoelsuiting; expressie
視線shisen gezichtslijn; blik; ogen
視野shiya (1) gezichtsveld; zicht; blikveld; gezichtskring; (2) kijk; blik; opvatting; visie; zienswijze; opinie; denkwereld; denkbeeld; outlook; mentale horizon
観kan (1) voorkomen; uitzicht; uiterlijk; schijn; aanzien; aanblik; blik; gezicht; spektakel; schouwspel; (2) zienswijze; opvatting; kijk; visie
鋼板kouban (1) stalen plaat; staalplaat; plaatstaal; (2) staalblik; stort; blik
面付きtsuratsuki (1) wang; koon; [Belg.N.] kaak; (2) blik; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; uitdrukking; gezicht; expressie; gelaat; trekken; gelaatstrekken
面持ちomomochi blik; gezicht; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; uitdrukking; gelaatsexpressie; expressie
面構えtsuragamae blik; gezichtsuitdrukking; gezicht; gelaatsuitdrukking; gelaatsexpressie; expressie
顔付きkaotsuki (1) gelaatstrekken; gelaat; gezicht; gezichtje; trekken; [veroud.; form.] aanschijn; (2) blik; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; uitdrukking; expressie
Tijd: 0.5 sec. jiten.nl: 5 treffers, warandict: 27 treffers (zoekopdracht: 'blik', strategie: exact).
2005-2023