RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <doen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
De weergave van het Japans van de resultaten hieronder is gespeld in een vorm van
waapuro-spelling. De spelling komt overeen met de originele spelling in
hiragana in het Japans. De verschillen met de
Hepburn-spelling van de overige resultaten zijn eenvoudig:
spelling |
uitspraak |
uu |
lang aangehouden /oe/ (Hepburn spelling: ū) |
ou |
lang aangehouden /o/ (Hepburn spelling: ō) |
(soms, als in 酔う you "dronken zijn") uitspraak: /o/ + /oe/ |
ei |
lang aangehouden /ee/ (dit is identiek in Hepburn spelling) |
ha |
/ha/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling) |
alleen voor het partikel は: uitspraak /wa/ |
he |
/he/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling |
alleen voor het partikel へ: uitspraak /e/ |
[verberg]
さしゃるsashyaru [honoratieve variant van suru] doen
さしゃるsashyaru (1) [honoratieve variant van suru] doen; (2) doen doen; laten doen
さしゃんすsashyansu [♀] [honoratieve variant van suru] doen
さしゃんすsashyansu [honoratieve variant van suru] doen
さらすsarasu (1) [vulg.; bel.] doen; uitvoeren; uitspoken; flikkeren; (2) [vulg.; bel.] […さらす] [= uitgang die het voorgaande werkwoord vergrooft]
しゃるshyaru [honoratieve variant van suru] doen
しゃんすshyansu [♀] [honoratieve variant van suru] doen
せるseru (1) [causatief flexiemorfeem] doen; laten; ertoe brengen; maken dat; [i.h.b.] dwingen; (2) […せていただく; せてもらう] [flexiemorfeem dat de toegesprokene eert voor het mogen stellen van een handeling]; (3) […せられる; せたもう] [honoratief flexiemorfeem]
一服するippukusuru (1) een kop thee drinken; nemen; [inform.] een bakkie doen; (2) eentje roken; een trekje nemen; doen; (3) kort onderbreken; adempauze nemen; een korte pauze inlassen; wat rust nemen; even rusten; [i.h.b.] een rookpauze; theepauze; koffiepauze inlassen; (4) [株式の買いが] kalm verlopen
上げるageru (1) heffen; opheffen; omhoogheffen; verheffen; oprichten; tillen; optillen; omhoogtillen; omhoogbrengen; liften; verhogen; eleveren; [凧を] oplaten; opsteken; [棚に] leggen op; opleggen; [帆を] hijsen; ophijsen; omhooghijsen; opbrengen; opvissen; [碇を] lichten; hieuwen; [陸に] landen; aan land zetten; [顔を] opkijken; (2) loven; prijzen; roemen; huldigen; ophemelen; hoog opgeven van; (3) opvoeren; doen toenemen; optrekken; opjagen; opdrijven; [温度を] hoger zetten; [スピードを] vergroten; (4) bevorderen; promoveren; (5) overgeven; braken; opgeven; kotsen; vomeren; over z'n nek gaan; [gew.] opbrengen; (6) [客を] binnenlaten; inlaten; brengen; leiden naar; geleiden; (7) [学校へ] op school doen; (8) geven; aanbieden; toedienen; offreren; schenken; voorzetten; [娘を] wegschenken; (9) offeren; ten offer brengen; (10) overhandigen; ter hand stellen; reiken; overreiken; (11) ten einde brengen; afdoen; afwerken; volbrengen; voltooien; (12) klaarspelen; gedaan weten te krijgen; (13) [式を] houden; vieren; celebreren; fêteren; (14) [例を] geven; vermelden; noemen; aanhalen; citeren; aanvoeren; leveren; opnoemen; opsommen; opgeven; opvissen; (15) [子を] krijgen; [母が] het leven schenken; baren; [父が] verwekken; (16) verbeteren; ontwikkelen; ontplooien; (17) [髪を] doen; opmaken; opsteken; kappen; (18) aanhouden; pakken; oppakken; vatten; inrekenen; snappen; in hechtenis nemen; in de kraag grijpen; arresteren; (19) [芸者を] bestellen; laten komen; erbij halen; uitnodigen; ontbieden; engageren; (20) frituren; in kokend vet bakken; braden; [gew.] fritten; (21) [結果を] behalen; bereiken; verkrijgen; verwerven; realiseren
下す ; 降すkudasu (1) neerlaten; laten zakken; strijken; (2) geven; schenken; verlenen; toekennen; (3) [命令を] uitvaardigen; [判決を] uitspreken; vellen; strijken; [結論を] trekken; (4) [自ら手を] doen; uitvoeren; verrichten; (5) [おなかを] buikloop; diarree hebben; [虫を] wormen hebben; (6) [敵を] verslaan; winnen van; overwinnen; kloppen
仕出かすshidekasu [pej.] doen; begaan; bedrijven; aanrichten; uithalen; plegen
仕返しshikaeshi (1) het overdoen; het nog eens (beter) doen; (2) wraak; weerwraak; wraakneming; het wreken; vergelding; wedervergelding; revanche; represaille; retaliatie
仕shi (1) indiensttreding; ambtsvervulling; (a) indiensttreding; (b) doen; verrichten; (c) fonetisch teken met uitspraak "shi"
侵すokasu (1) [国を] binnenvallen; een inval doen in; binnendringen; [国境; 領域を] schenden; (2) [権利を] inbreuk plegen; doen; maken op; krenken; schenden; aantasten; in z'n rechten benadelen; een aanslag doen op
動くugoku (1) bewegen; zich bewegen; in beweging zijn; (2) van plaats veranderen; van positie veranderen; zich verplaatsen; (3) schommelen; wiegen; heen en weer bewegen; schudden; (4) [m.b.t. machine; toestel] lopen; aan staan; werken; in werking zijn; aangeschakeld zijn; functioneren; gaan; (5) handelen; doen; actief zijn; werken; bezig zijn; onledig zijn; in de weer zijn; in het getouw zijn; (6) beïnvloed worden; een invloed ondergaan; beheerst worden; wankelen; fluctueren; schommelen; (7) ontroerd zijn; geroerd zijn; onder de indruk zijn; getroffen zijn; geraakt zijn; geëmotioneerd zijn; (8) veranderen; veranderd worden; zich wijzigen; een wijziging ondergaan; (9) overgeplaatst worden [naar een andere positie; werkplaats]; een andere standplaats krijgen
参らせるmairaseru (1) vellen; afmaken; overwinnen; verslaan; kloppen; eronder krijgen; aan het kortste eind doen trekken; (2) [hum.] schenken; aanbieden; geven; aanreiken; (3) [hum.] […参らせる] doen; verrichten
叙述するjojutsusuru beschrijven; afschilderen; voorstellen; schetsen; verhalen; vertellen; een relaas geven; verslag geven; doen; een beeld tonen
塞ぐfusagu (1) afsluiten; dichten; dichtmaken; afdichten; afstoppen; dichtgooien; toegooien; stoppen; vullen; dempen; plempen; dichtstoppen; verstoppen; toestoppen; toedammen; opvullen; opstoppen; opproppen; stremmen; versperren; [veroud.] sperren; blokkeren; belemmeren; obstrueren; (2) de handen voor [z'n ogen; oren; mond enz.] houden; met z'n handen afdekken; bedekken; (3) [de deur e.d.] sluiten; dichtdoen; toedoen; toesluiten; (4) [plicht e.d.] vervullen; doen; voldoen; volbrengen; betrachten; (5) [tijd; plaats e.d.] in beslag nemen; innemen; beslaan; bezetten; (6) versomberen; in de put raken; zich depri gaan voelen; depressief worden; ontmoedigd raken; mismoedig worden; terneergedrukt raken; gedeprimeerd raken; down raken
大好き ; 大好daisuki dol (op); gek (op); verslingerd (aan); verzot (op); tuk (op); verkikkerd (op); weg (van); wild (van); stapel (op); houden van; dolgraag hebben; doen; heerlijk vinden; veel ophebben met; gepassioneerd zijn (voor); favoriet; lievelings-
好きsuki (1) houden van; graag hebben; doen; (graag) lusten; leuk vinden; (graag) mogen; bevallen; aanspreken; gesteld zijn op; een …-liefhebber zijn; (2) favoriet; lievelings-; geliefkoosd; geliefd; (3) nieuwsgierig; excentriek; [i.h.b.] wellustig; (4) zoals men het wil; zo … men maar wil
小便をするshyoubenwosuru urineren; wateren; plassen; een plas doen; een kleine boodschap doen; [euf.] plaatsmaken; zijn behoefte doen; [euf.; inform.] een kleintje doen; [kindert.] een plasje plegen; doen; [kindert.] een kleine bah doen; [kindert.] pipi doen; [♂; kindert.] piemelen; [inform.] pissen; [inform.] piesen; [inform.] sassen; [inform.] zijn water lozen; [scherts.; euf.] z'n uraten lozen; [inform.] zijn water aftappen; [gew.] z'n water afslaan; [inform.] de bloemetjes water geven; [gew.] even afzetten; [gew.] miegen; [gew.] mijgen; [jachtt.] pekelen; [vulg.] zeiken; [fig.; vulg.] de aardappels afgieten; [♂; volkst.] even naar het vlees kijken; [♂; volkst.] zijn zwager een hand geven; [♀; vulg.] de pruim uitwringen; [m.b.t. ongecastreerde katers] spuiten
巡回するjunkaisuru een rondgang maken; doen; z'n ronde maken; doen; patrouilleren; [m.b.t. arts] visites afleggen
往診するoushinsuru een bezoek aan huis brengen; een huisbezoek afleggen; visites rijden; doen
従事するjuujisuru zich bezighouden (met); doen; in dienst zijn bij; werkzaam zijn bij; in
恐怖心を抱かせるkyoufushinwoidakaseru schrik aanjagen; de daver op het lijf jagen; vrees inboezemen; afschrikken; doen; laten schrikken; verschrikken; bang maken
手術するshyujutsusuru opereren; een operatie verrichten; doen; uitvoeren; operatief ingrijpen
手配するtehaisuru (1) een regeling treffen; maatregelen nemen; treffen; voorzieningen treffen; stappen ondernemen; doen; voorzorgen nemen; voorbereidingen treffen; schikkingen treffen; toebereidselen maken; zich voorbereiden; (2) opsporen; op de gezochtenlijst zetten
持ち切るmochikiru (1) blijven dragen; (2) alles dragen; (3) behouden; in stand houden; handhaven; doen; laten voortduren; (4) voortduren; aanhouden; (5) hét onderwerp van gesprek zijn; er de hele tijd over praten; over niets anders praten dan
持続するjizokusuru (1) voortduren; continueren; in stand blijven; aanhouden; duren; (2) doorgaan met; voortgaan met; gaande houden; voortzetten; [Belg.N.] verderzetten; (3) handhaven; doen; laten voortduren; in stand houden; aanhouden; continueren; laten blijven; onderhouden; bestendigen
振る舞うfurumau (1) zich gedragen (als); … te werk gaan; (-ig) doen; zich … kwijten; (2) onthalen op; trakteren op; vermaken met; entertainen met; vergasten op
掃除するsoujisuru schoonmaken; reinigen; in orde brengen; redderen; opredderen; opknappen; uitmesten; [pregn.] doen; [pregn.] een beurt geven; [veroud.] netten; [i.h.b.] poetsen; schoondweilen; vegen; aanvegen; afstoffen; schrobben; [gew.] hemelen
敢行するkankousuru (1) gedecideerd; vastberaden optreden; fors ingrijpen; (2) durven; aandurven; wagen; het lef hebben te; (3) uitvoeren; verrichten; doen; ten uitvoer brengen; ten uitvoer leggen; implementeren
施すhodokosu (1) geven; verlenen; [恩恵を] bewijzen; [注釈を] voorzien van; [面目を] aandoen; (2) uitvoeren; doen; [手段を] aanwenden; [策を] (onder)nemen; treffen; [洗礼を] toedienen
果たすhatasu (1) doen; uitvoeren; ondernemen; verrichten; ten uitvoer brengen; leggen; bewerkstelligen; (2) vervullen; volbrengen; voltooien; volvoeren; voldoen; zich kwijten van; tot stand brengen; bereiken; verwezenlijken; realiseren; tot een goed einde brengen; waar maken; voor elkaar krijgen; (3) een dankbedevaart ondernemen; (4) afmaken; doden; (5) geheel ten einde toe + ww.Gevoegd achter de ren'yōkei van een dōshi.
歩み出すayumidasu een stap zetten; doen; het op een stappen zetten; beginnen te stappen
沈めるshizumeru (1) tot zinken brengen; doen; laten zinken; kelderen; de grond in boren; (2) [身を~] zich onderuit laten zakken; (3) [身を~] zich verlagen tot; zich overgeven aan; zich ten prooi geven aan; (4) [bokssp.] vellen; neerslaan; tegen de vlakte slaan; (5) degraderen; (maatschappelijk) achteruitzetten; (6) verpanden; in pand geven; belenen
沿うsou (1) parallel lopen met; lopen langs; langs de rand gaan van; (2) volgen; in overeenstemming zijn met; overeenkomen met; in overeenkomst zijn met; sporen met; op één lijn zijn met; doen; zijn volgens ~
清掃するseisousuru reinigen; schoonmaken; [pregn.] werken; [pregn.] doen
為さるnasaru (1) [honoratieve variant van suru en nasu] doen; verrichten; (2) […(お; ご)~] [hon. hulpwerkwoord] doen; verrichten
為されるnasareru (1) [honoratieve variant van suru en nasu] doen; verrichten; (2) […(お; ご)~] [hon. hulpwerkwoord] doen; verrichten
為す ; 成すnasu (1) doen; bedrijven; begaan; plegen; beoefenen; verrichten; voeren; betrachten; (2) [van emoties: bang; boos; woest enz.] worden; (3) [fortuin; naam] maken; [zijn doel] verwezenlijken; vormen; uitmaken; (4) x tot y maken; er ~ van maken
為su (1) zijn; bestaan; (2) zich voordoen; gebeuren; voorkomen; voorvallen; (3) doen; verrichten; bedrijven; (4) […~] doen; plegen; (5) in een bep. toestand brengen; maken tot; (6) […~] beschouwen; vinden; achten
熟すkonasu (1) aan; in; tot gruis slaan; in stukken breken; uit elkaar doen vallen; stukbreken; brekend stukmaken; vergruizen; vergruizelen; verpulveren; verkruimelen; fijnmaken; (2) verteren; verwerken; digereren; (3) afhandelen; behandelen; [仕事を] klaren; opknappen; doen; afdoen; volbrengen; afmaken; afwerken; klaarspelen; fiksen; (4) verkopen; van de hand doen; zetten; (5) [役を] spelen; brengen; zijn rol volhouden; in zijn rol blijven
犯すokasu (1) [m.b.t. zonde; ondeugd; misdrijf; wandaad etc.] begaan; plegen; [iets slechts of nadeligs] doen; (2) schenden; verbreken; overtreden; inbreuk maken op; zich niet houden aan; met voeten treden; (3) trotseren; uitdagen; in de wind slaan; negeren; zich niets aantrekken van; (4) aanranden; aanvallen; verkrachten; onteren; te na komen
申し上げるmoushiageru (1) zeggen; verklaren; meedelen; betuigen; betonen; (2) doen; verrichten; [uitleg] geven; [een dienst] bewijzen
申すmousu (1) zeggen; heten; noemen; meedelen; kond doen van; (2) doen; verrichten; [politiek] bedrijven; (3) verzoeken; vragen (om)
知らせる ; 報せるshiraseru doen; laten weten; bekendmaken; boodschappen; waarschuwen; aankondigen; notificeren; notifiëren; inlichten; informeren; onderrichten (van); berichten; melden; aanmelden; mededelen; vertellen; op de hoogte stellen (van); kenbaar maken; te kennen geven; [Belg.N.] verwittigen; in kennis stellen (van); ter kennis brengen (van); kennis geven (van); bericht geven; sturen; zenden; [lit.t.] kondschappen; [veroud.; lit.t.] konden; [arch.] kond doen; maken; aangifte doen (van); aangeven; verwittigen (over); rapporteren; aanzeggen; aanzegging; aanzeg doen
結うyuu (1) [髪を] opbinden; opsteken; opmaken; kappen; doen; (2) samenbinden; bijeenbinden; (3) verstellen; oplappen; hechten; boeten; (4) binden; verbinden; aaneenrijgen
綺麗にするkireinisuru (1) schoonmaken; poetsen; reinigen; opknappen; zuiveren; [pregn.] doen; [Belg.N.] kuisen; (2) mooi maken; tooien; decoreren; versieren; sieren; verfraaien; opsmukken; opsieren; (3) [借金を] vereffenen; clearen; betalen; wegwerken; afdoen; kwijten; aflossen; inlossen; lossen
致すitasu (1) doen; verrichten; (2) teweegbrengen; doen ontstaan; veroorzaken
芸をするgeiwosuru [犬が] kunstjes vertonen; doen
行うokonau (1) doen; handelen; aanvangen; (2) zich gedragen; (3) uitvoeren; volbrengen; tot uitvoering brengen; toepassen; implementeren; verwezenlijken; effectueren; (4) [取り締まりを] uitoefenen; [法律を] opleggen; in werking stellen; doen uitvoeren; [研究を] voeren; leiden; bedrijven; (5) [会議; 葬式; 祭りを] houden; [儀式を] uitvoeren; opvoeren; vieren; celebreren; voltrekken
行動するkoudousuru (1) handelen; doen; een daad verrichten; een daad stellen; optreden; in actie komen; optreden; (2) zich gedragen; een bepaald gedrag vertonen; op een welbepaalde manier handelen
観光するkankousuru bezienswaardigheden bezoeken; doen; aan sightseeing doen; sightseeën; een toeristische uitstap; trip maken; toeren
言いたいことを言うiitaikotowoiu vrijuit spreken; z’n zegje zeggen; doen; z’n mening zeggen
言い掛かりを付けるiigakariwotsukeru (1) valse beschuldigingen uiten; doen; (2) ruzie zoeken
調子choushi (1) toon; toonhoogte; (2) tempo; ritme; (op) dreef; (op) gang; (3) stijl; [stelk.] register; manier; wijze; stemming; (4) conditie; vorm; staat (van gereedheid); toestand; (in; niet in zijn normale) doen
諂う ; 諛うhetsurau slijmen; vleien; ophemelen; bewieroken; naar de mond praten; pluimstrijken; stroopsmeren; strooplikken; gatlikken; likken; aduleren; kruiperig zijn; doen; kruipen; in de gunst proberen te komen bij; een wit voetje proberen te halen bij; zoete broodjes bakken bij; aap; wat heb je mooie jongen spelen
貰うmorau (1) krijgen; ontvangen; verkrijgen; bekomen; verwerven; behalen; boeken; scoren; in ontvangst nemen; winnen; [in zijn gezin] opnemen; [tot vrouw] nemen; tot zijn eigendom maken; [een infectie] opdoen; oplopen; (2) laten ~; doen ~; gedaan krijgen
質問するshitsumonsuru vragen; een vraag stellen; doen; ondervragen; interrogeren; [pol.] interpelleren
足すtasu (1) optellen; een optelling maken; (2) toevoegen; bijvoegen; erbij doen; (3) aanvullen; volledig maken; [form.] suppleren; [m.b.t. tekort] bijleggen; (4) zich kwijten van; doen; verrichten; uitvoeren; vervullen; volbrengen
蹂躙するjuurinsuru (1) onder de voet lopen; (2) inbreuk plegen; doen; maken op; schenden; geweld aandoen; [fig.] met voeten treden; [fig.] vertrappen
遊ばすasubasu (1) [♀] [honoratieve variant van suru] doen; verrichten; (2) [♀] […お~] [hon. hulpwerkwoord] doen; verrichten
遊ばすasobasu (1) laten spelen; doen spelen; (2) ongebruikt; onbenut; onaangesproken laten; braak laten liggen; laten rusten; [金を] laten verinteresten; (3) [honoratieve variant van suru] zich verwaardigen te doen; niet beneden zich achten te; zo goed; vriendelijk zijn te; (4) [音楽を] musiceren; [楽器を] bespelen; (5) [詩歌を] dichten; (6) [字; 文を] schrijven; (7) […お; ご~] [hon. hulpwerkwoord] doen; verrichten
遣らかすyarakasu (1) doen; flikken; begaan; bedrijven; plegen; (2) eten; nuttigen; (3) drinken; tot zich nemen
遣るyaru (1) sturen; laten gaan; doen [schoolgaan enz.]; (2) [m.b.t. een voertuig] voortbewegen; vooruit doen gaan; vooruit laten gaan; aan de gang brengen; rijden; (3) richten; [een fooi enz.] geven; [dieren] voeren; (4) ter arbitrage toevertrouwen; (5) [zijn ongenoegen; gemoed e.d.] luchten; [door drinken enz.] kwijtraken; (6) [水を] gieten; begieten; water geven; (7) laten ontsnappen; (8) bevorderen; vooruitbrengen; (9) [m.b.t. hand] uitsteken; uitstrekken; (10) een tsukeku 付句 of yariku やり句 toevoegen [idioom uit de wereld van renga 連歌 en haikai 俳諧]; (11) falen; verknoeien; om zeep helpen; (12) bedriegen; (13) kastijden; doodslaan; (14) uithuwelijken; aan de man brengen; (15) nuttigen; gebruiken; [er eentje] drinken; eten; roken; (16) leven; een bestaan leiden; (17) doen; verrichten; [huiswerk enz.] maken; [schaak enz.] spelen; [een cursus e.d.] volgen ; [~ als hoofdvak] studeren; [een tentoonstelling enz.] houden; [een stuk enz.] opvoeren; [een film enz.] vertonen; [een winkel enz.] drijven; [een beroep enz.] uitoefenen; [een toespraak enz.] afsteken; (18) het doen; gemeenschap hebben; vrijen; (19) [een handeling doen; verrichten]; (20) [geeft aan dat de handeling over een verre afstand geldt]; (21) [drukt de beëindiging van een handeling uit; vaak vergezeld van een negatie]; (22) [drukt uit dat de handeling voor anderen verricht wordt]