
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
au・逢ふ
(逢う、会う、遇う、遭う) i.w. (1) [出合] ontmoeten. (2) [邂逅] tegenkomen. (3) [面會] zich onderhouden met. (4) [經驗に] ondergaan; ondervinden; ervaren; lijden. ¶ 酷い目に遭う slecht behandeld worden; leed ondervinden. ¶ 難船に遭う schipbreuk lijden. ¶ 逢ひに行く tegemoet gaan; bezoeken. ¶ 二つの川が此處で會う twee rivieren komen hier samen. ¶ 彼に遭ったことがない ik heb hem nog nooit ontmoet.
ajiwau・味ふ
(味わう) t.w. (1) [味を見る] proeven. (2) [詩文等を] waardeeren; genieten. (3) [經驗] ervaren; ondervinden; ondergaan.
me・目
(眼) zn. (1) [眼] oog o. (2) [視力] gezicht o. (3) [注目] aandacht v. (4) [見界] gezichtspunt o.; oogpunt o. (5) [鑑識] oordeel o.; verstand o. (6) [織目] structuur v. (7) [網目] mazen v.mv. (8) [鋸齒] tand m. (9) [木理] draad m.; grein o. (10) [遭遇] behandeling v.; bejegening v.; ervaring v. [同情] sympathie v.; welwillendheid v. (12) [刻目] inkeping. ¶ 愛くるしい眼 mooie oogen. ¶ 血走った目 met bloed beloopen oogen. ¶ 眼を向ける het oog richten op; den blik slaan op. ¶ 眼を覺ます de oogen openen; wakker worden. ¶ 眼を晦ます zand in de oogen strooien. ¶ 目に入る in het gezicht komen. ¶ 目に附く de aandacht trekken. ¶ 目の前で voor oogen; in tegenwoordigheid. ¶ 目が善い goede oogen hebben; goed kunnen zien; goed van gezicht zijn. ¶ 眼が見えなくなる het gezicht verliezen. ¶ 眼を留める de aandacht vestigen op. ¶ 彼の目から見ると in zijn oogen; van zijn standpunt gezien. ¶ 目が利く scherp zien; een goed oordeel hebben; goed kunnen beoordeelen. ¶ 目の細かな織物 fijn geweven goed. ¶ ひどいめに合ふ bittere ervaring hebben; slechte bejegening ondervinden. ¶ 目をかける vriendelijk behandelen. ¶ 目の上の瘤 een doorn in het oog; ergernis. ¶ 目に障る niet om aan te zien. ¶ 秤の目 inkepingen in den weegstok. ¶ 目が切れて居る niet het volle gewicht hebben; te licht zijn.
ukeru・受ける
t.w. (1) [受納] ontvangen; nemen. (2) [受止める] pakken; tegenhouden. (3) [檢査] ondergaan; ervaren. (4) [蒙る] krijgen; lijden. (5) [許可等] krijgen; verkrijgen. ¶ 命を受ける bevel krijgen. ¶ 檢査を受ける onderzocht worden. ¶ 罰を受ける gestraft worden. ¶ 俸給を受ける tractement ontvangen. ¶ 治療を受けてゐる onder geneeskundige behandeling.
SUPPLEMENT (trefwoord)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <ervaren>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
上手なjouzuna goed (in); vaardig; bedreven; behendig; kundig; knap; meesterlijk; deskundig; vakkundig; bekwaam; sterk; ervaren; habiel; handig; geverseerd; onderlegd; [Belg.N.; niet alg.] beslagen
上手jouzu (1) expert (in); deskundige; meester; vakkundige; kenner; baas; piet; [inform.] kei; [inform.] kraan; (2) vleierij; mooipraterij; flemerij; (3) goed (in); vaardig; bedreven; behendig; kundig; knap; meesterlijk; deskundig; vakkundig; bekwaam; sterk; ervaren; habiel; handig; geverseerd; onderlegd; [Belg.N.; niet alg.] beslagen
体験するtaikensuru (1) (persoonlijk) ervaren; ondervinden; (2) beleven; wedervaren; meemaken
受けるukeru (1) ontvangen; krijgen; verkrijgen; verwerven; (2) aanvaarden; aannemen; accepteren; nemen; (3) pakken; tegenhouden; [een bal] vangen; [een slag] pareren; afwenden; (4) [de telefoon] opnemen; beantwoorden; gehoor geven bij het telefoneren; (5) ondergaan; meemaken; ervaren; [誘惑を] op de proef gesteld worden; [試験を] afleggen; [洗礼を] gedoopt worden; (6) [een verlies] lijden; [een verwonding] oplopen; [een belediging] incasseren; moeten verduren; blootgesteld worden aan; onderworpen worden aan; (7) [lessen] nemen; [een opleiding] volgen; genieten; (8) geloven; geloof hechten aan; aannemen; als waar beschouwen; voor zoete koek slikken; als juist aanvaarden; als zo zijnd aanvaarden; (9) staan; gelegen zijn tegenover; uitzicht geven op; gericht zijn naar [een windstreek; ander referentiepunt]; (10) erven; overerven; [eigenschappen] van zijn (voor)ouders meekrijgen; (11) populair worden; aan populariteit winnen; in de smaak vallen; tot de verbeelding spreken; in trek raken; geliefd worden; in zwang raken; aanslaan
古 ; 旧 ; 故furu (1) door veelvuldig gebruik afgesleten goed; oude spullen; [i.h.b.] afdankertje; afleggertje; krijgertje [m.b.t. andermans eigendom meestal geprefigeerd met お]; (2) oud ~; ~ van vroeger; (3) afgebruikt ~; afgesleten ~; afgedragen ~; tweedehands ~; gebruikt ~; (4) ervaren ~; doorgewinterd ~
味わうajiwau (1) proeven; (2) smaken; savoureren; de smaak genieten van; genoegen scheppen in; waarderen; appreciëren; (3) aan den lijve ondervinden; ervaren; meemaken; beleven; ondergaan; doorstaan; doormaken
味を知るajiwoshiru proeven; leren kennen; ervaren; de ervaring hebben; ondervinden; ondergaan; beleven
嘗めるnameru (1) likken (aan); oplikken; oplebberen; aflikken; (2) proeven; (3) ervaren; ondervinden; (4) voor de gek houden; een loopje nemen met; in de maling nemen; lachen met; onderschatten
巧みtakumi vakkundig; ervaren; deskundig; kundig; bekwaam; vaardig; slagvaardig; bedreven; goed; onderlegd; handig; behendig; ingenieus; vernuftig; kunstig; knap; slim; vindingrijk; spitsvondig; listig; sluw
巧みなtakumina vakkundig; ervaren; deskundig; kundig; bekwaam; vaardig; slagvaardig; bedreven; goed; onderlegd; handig; behendig; ingenieus; vernuftig; kunstig; knap; slim; vindingrijk; spitsvondig; listig; sluw
巧妙koumyou ingenieus; vernuftig; vindingrijk; bekwaam; kundig; deskundig; capabel; vakkundig; handig; vlug; behendig; ervaren; vaardig; knap; slim; intelligent; schrander; scherpzinnig; uitgeslapen; [pej.] doortrapt; sluw; slinks; gewiekst; uitgekookt; geraffineerd; leep; pienter; geslepen; bedreven; [i.h.b.] vingervlug; kundig; kien
巧妙なkoumyouna ingenieus; vernuftig; vindingrijk; bekwaam; kundig; deskundig; capabel; vakkundig; handig; vlug; behendig; ervaren; vaardig; knap; slim; intelligent; schrander; scherpzinnig; uitgeslapen; [pej.] doortrapt; sluw; slinks; gewiekst; uitgekookt; geraffineerd; leep; pienter; geslepen; bedreven; [i.h.b.] vingervlug; kundig; kien
感じるkanjiru (1) voelen; aanvoelen; ervaren; een gevoel hebben dat ~; (2) geïmponeerd zijn door; onder de indruk zijn van ~; geraakt zijn door ~; (3) reageren op; beantwoorden
感ずるkanzuru (1) voelen; aanvoelen; ervaren; een gevoel hebben dat ~; (2) geïmponeerd zijn door; onder de indruk zijn van ~; geraakt zijn door ~; (3) reageren op; beantwoorden
接するsessuru (1) grenzen (aan); aanliggen (tegen); palen (aan); liggen (aan); reiken tot aan; komen tegen; belendend; contigu; naburig zijn; (2) zich bezighouden met; behandelen; omgaan met; omspringen met; [m.b.t. clientèle] bedienen; dienen; zorgen voor; (3) in aanraking; contact komen met; te maken krijgen met; ontmoeten; ervaren; tegen het lijf lopen; stoten op; stuiten op; vinden; aantreffen; tegenkomen; betrokken raken bij; [een ongeval enz.] krijgen; [m.b.t. nieuws] vernemen; (4) [ook m.b.t. wisk.] raken (aan); aanraken; (5) in aanraking; contact brengen met; aanbrengen; zetten; plaatsen tegen
熟練したjukurenshita vakkundig; kundig; vaardig; bedreven; geschoold; onderlegd; ervaren; bekwaam; deskundig; [Belg.N.; niet alg.] beslagen
熟達したjukutatsushita bedreven; vakkundig; deskundig; vaardig; kundig; bekwaam; onderlegd; ervaren
知る ; 識るshiru (1) kennen; weten; bekend zijn met; weet hebben van; [veroud.] kundig zijn van; (2) beseffen; zich realiseren; (zich) bewust zijn (van); erkennen; inzien; begrijpen; gewaarworden; ontdekken; aan de weet komen; snappen; (3) ondervinden; ervaren; leren kennen; (be)merken; bespeuren; voelen; [i.h.b.; bijb.] bekennen; (4) enig idee; vermoeden hebben; eruit opmaken; afleiden; [form.] bevroeden; (5) te maken hebben met; bemoeienis hebben met; aangaan
経るheru (1) voorbijgaan; verstrijken; (2) passeren; gaan via; door; lopen door; rijden door; (3) beleven; meemaken; ervaren; ondergaan; ondervinden; doormaken; doorstaan; verbrengen
経験するkeikensuru (1) ervaren; ondervinden; (2) beleven; meemaken
肌で感じるhadadekanjiru aan den lijve ondervinden; ervaren; voelen
見る ; 看る ; 視る ; 観るmiru (1) zien; kijken (naar); [inform.] loeken; bekijken; bezien; aanzien; aankijken; gadeslaan; bezichtigen; beschouwen; [arch.] aanschouwen; [lit.t.] blikken; [Barg.] brillen; [Barg.] spannen; afgaande op …; getuige [het feit dat … enz.]; te oordelen naar …; uitgaande van …; (2) lezen; doorkijken; [新聞を] doorlopen; inzage nemen; inzien; naslaan [in een woordenboek e.d.]; raadplegen; consulteren; nazien; nagaan; checken; controleren; (3) ervaren; meemaken; ondervinden; beleven; (4) zorgen voor; verzorgen; passen op; letten op; toezien op; behartigen; waken over; toezien op; verplegen; [面倒を] zich aantrekken; (5) [iets bij wijze van proef doen]; (6) als je zou …; mocht je …; [gew.] moest je … [eindigend op de partikels ば of と]; (7) nu …; nou …; in de zich thans voordoende situatie dat … [eindigend op het partikel ば]; (8) wanneer …; toen … [eindigend op de partikels ば of と]; (9) ware … het geval
覚えるoboeru (1) onthouden; uit het hoofd leren; van buiten leren; memoriseren; (2) leren; bestuderen; [kennis over iets] verwerven; [kennis] absorberen; (3) voelen; aanvoelen; ervaren; gewaarworden; (4) denken dat; vinden dat; oordelen dat; beschouwen als
達者tasshya (1) meester; expert; deskundige; vakman; specialist; kenner; (2) goed; knap; sterk; thuis in; vaardig; bedreven; behendig; deskundig; doorkneed; geverseerd; vertrouwd; ervaren; kundig; vakkundig; bekwaam; capabel; geroutineerd; routineus; habiel; (3) uitstekend; prima; fris en gezond; tiptop; kerngezond; fit; kranig; kras; fiks; flink; springlevend; (4) gewiekst; leep; bijdehand; gehaaid; uitgekookt
Tijd: 0.49 sec. jiten.nl: 5 treffers, warandict: 24 treffers (zoekopdracht: 'ervaren', strategie: exact).
2005-2023