RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <fout>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
De weergave van het Japans van de resultaten hieronder is gespeld in een vorm van
waapuro-spelling. De spelling komt overeen met de originele spelling in
hiragana in het Japans. De verschillen met de
Hepburn-spelling van de overige resultaten zijn eenvoudig:
spelling |
uitspraak |
uu |
lang aangehouden /oe/ (Hepburn spelling: ū) |
ou |
lang aangehouden /o/ (Hepburn spelling: ō) |
(soms, als in 酔う you "dronken zijn") uitspraak: /o/ + /oe/ |
ei |
lang aangehouden /ee/ (dit is identiek in Hepburn spelling) |
ha |
/ha/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling) |
alleen voor het partikel は: uitspraak /wa/ |
he |
/he/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling |
alleen voor het partikel へ: uitspraak /e/ |
[verberg]
いけないikenai (1) niet toegelaten; niet mogen; niet kunnen; ongewenst; onaanvaardbaar; verkeerd; onmogelijk; slecht; (2) slecht; niet goed; boosaardig; stout; ondeugend; (3) nutteloos; zinloos; hopeloos; (4) niet in orde; uit de haak; pijn doen; pijnlijk [bv. m.b.t. maag]; fout; loos
エラーeraa (1) fout; vergissing; abuis; dwaling; miskleun; (2) [wisk.] afwijking; fout; (3) [honkb.] veldfout; fout
ファウルfauru (1) [sportt.] foul; overtreding; fout; (2) [honkb.] foutbal; uitbal; foutslag
フォールfuxooru [(tafel)tennis; volleybal] fout; fault; overtreding
フォールトfuxooruto [(tafel)tennis; volleybal] fout; fault; overtreding
ミスmisu (1) fout; vergissing; abuis; misser; feil; dwaling; (2) mejuffrouw; mejuffer; freule [predikaat voor een ongehuwde vrouw]; (3) juffrouw; ongehuwde vrouw; (4) miss [schoonheidskoningin]
不正なfuseina onrechtvaardig; fout; verkeerd; unfair; onbillijk; onrechtmatig; [i.h.b.] oneerlijk; frauduleus; vals; wederrechtelijk; onwettig; ongewettigd; illegaal; illegitiem; ongeoorloofd; [veroud.] ongerechtig
不正fusei (1) onrecht; onrechtvaardigheid; ongerechtigheid; onbillijkheid; [i.h.b.] corruptie; valsheid; fraude; (2) onrechtvaardig; fout; verkeerd; unfair; onbillijk; onrechtmatig; [i.h.b.] oneerlijk; frauduleus; vals; wederrechtelijk; onwettig; ongewettigd; illegaal; illegitiem; ongeoorloofd; [veroud.] ongerechtig
反則hansoku (1) overtreding; schending; inbreuk; onregelmatigheid; (2) [sportt.] overtreding; fout; ongeoorloofde slag; trap; [honkb.] foutbal; uitbal; foutslag
可笑しなokashina (1) grappig; lollig; koddig; amusant; vermakelijk; om te gillen; belachelijk; bespottelijk; ridicuul; mallotig; (2) vreemd; gek; raar; ongewoon; eigenaardig; zonderling; merkwaardig; wonderlijk; mal; excentriek; absurd; [gew.] aardig; (3) onwelvoeglijk; onfatsoenlijk; indecent; niet kies; niet passend; ongepast; not done; fout; verkeerd; (4) verdacht; niet in de haak; tot wantrouwen aanleiding gevend; tot verdenking aanleiding gevend
同罪douzai (1) dezelfde zonde; fout; hetzelfde misdrijf; (2) [~だ] even; evengoed schuldig zijn; even slecht zijn; geen haar beter zijn
失点shitten (1) verloren punten; (2) fout; vergissing; abuis; blunder; misser; lapsus; schuld
失策shissaku (1) fout; vergissing; abuis; dwaling; (2) [honkb.] veldfout; fout; (3) [maatwoord voor veldfouten]
失錯shissaku fout; vergissing; abuis; dwaling
心得違いkokoroechigai (1) slecht gedrag; wangedrag; onbetamelijkheid; onregelmatigheid; misstap; afdwaling; fout; abuis; faux pas; ondaad; (2) misvatting; misverstand; vergissing; malentendu; verkeerde interpretatie
怪我kega (1) wond; verwonding; kwetsuur; letsel; blessure; (2) ongelukkig toeval; ongeval; ongeluk; (3) vergissing; fout; dwaling; error; blunder; misslag
手抜かりtenukari vergissing; onoplettendheid; fout; abuis; misstap; lapsus; ongelukje; misser; [inform.] uitglijer; [Belg.N.] uitschuiver
手落ちteochi onvolkomenheid; tekortkoming; misstap; gebrek; fout; abuis; vergissing; lapsus; schuld; nalatigheid; onoplettendheid; slordigheid
故障koshyou (1) belemmering; beletsel; moeilijkheid; storing; struikelblok; handicap; (2) ongeval; ongeluk; (3) gebrek; defect; tekortkoming; fout; (4) schade; beschadiging; averij; (5) bezwaar; tegenwerping; bedenking; protest; tegenkanting
有らぬaranu (1) verkeerd; fout; vals; (2) ongehoord; buitengewoon; absurd; onzinnig; onbestaanbaar; uitgesloten; (3) onverwacht; onvoorzien; niet te voorzien
欠点ketten (1) gebrek; tekortkoming; zwak punt; fout; (2) (op school) onvoldoend cijfer; (op school) slecht cijfer; (op school) een onvoldoende; (op school) het niet geslaagd zijn
欠陥kekkan (1) gebrek; fout; tekortkoming; onvolmaaktheid; lichamelijk gebrek; karakteriële onvolmaaktheid; karakterieel gebrek; vervelende karaktertrek; (2) tekort; schaarste; gebrek; toestand van onvoldoende beschikbaarheid van iets
疎漏sorou (1) onzorgvuldigheid; slordigheid; nonchalance; nalatigheid; negligentie; slordige vergissing; fout; tekortkoming; (2) onzorgvuldig; slordig; nonchalant; nalatig; zorgeloos; negligent
疵kizu (1) barst; scheur; kras; schram; kneuzing; (2) gebrek; onvolkomenheid; tekortkoming; mankement; fout; imperfectie; defect; manco; feil; smet; klad; onzuiverheid; (3) smet; schandvlek; vlek; bezoedeling; blaam; (4) psychisch trauma; psychotrauma; kwetsing; krenking; [veroud.] grief
短tan (1) gebrek; onvolkomenheid; tekortkoming; fout; mankement; tekort; behepsel; euvel; zwakke plek; plaats; zijde; zwak punt; manco; defect; [form.] feil; (2) [muz.] mineur; (3) tanka [verkorting van tanka 短歌]; (4) kort; kortstondig
短所tanshyo gebrek; onvolkomenheid; tekortkoming; fout; mankement; tekort; behepsel; euvel; zwakke plek; plaats; zijde; zwak punt; zwakte; zwakheid; nadeel; ongunstige factor; min(punt); tegen; deficiëntie; imperfectie; onvolmaaktheid; manco; defect; [form.] feil
科ka (1) [boeddh.] vraagstuk; (2) [onderw.] vak; onderdeel; (3) [onderw.] afdeling; departement; onderzoekseenheid; sectie; vakgroep; (4) item; punt; (5) [biol.] familie; (6) [jur.] onderdeel; punt van een aanklacht; onderdeel van een tenlastelegging; beschuldiging; (7) [Chin.gesch.] examenvak voor ambtenaren; examenstof; (8) [Barg.] strafblad; strafregister; eerdere veroordeling; (9) gat; hol; kuil; (a) onderverdeling; rang; soort; (b) [biol.] familie; (c) strafbaar feit; fout; schuld; (d) [theat.] het acteren
粗相sosou (1) slordigheid; onvoorzichtigheid; onzorgvuldigheid; achteloosheid; onoplettendheid; vergissing; blunder; flater; fout; (2) ongelukje; het zich bevuilen; bedoen; (3) grof; ruw; lomp; (4) slordig; onvoorzichtig; onzorgvuldig; achteloos; onoplettend; lichtvaardig
粗ara (1) graat; (2) kaf; (3) onvolkomenheid; gebrek; tekortkoming; fout; defect; mankement; zwakke plek; (4) ruw; niet uitgewerkt; grof; onaf
罪zai (a) misdrijf; zonde; (b) straf; (c) fout
誤ったayamatta verkeerd; mis; onjuist; fout; foutief; incorrect; vals; bedrieglijk
誤りayamari fout; abuis
躓きtsumazuki (1) struikeling; misstap; verkeerde stap; (2) misstap; dwaling; fout; mislukking; fiasco
過ちayamachi fout; vergissing; misstap; blunder
過失kashitsu (1) fout; vergissing; blunder; misstap; (2) ongeval; (3) toeval; (4) achteloosheid; onachtzaamheid; onoplettendheid; slordigheid; [jur.] nalatigheid
違う ; 交うchigau (1) verschillen; schelen; uiteenlopen; ontlopen; verschillend; different; onderscheiden zijn; anders zijn (dan); afwijken; zich onderscheiden (qua); variëren (naargelang); ander(e) ~; (2) [m.b.t. antwoord enz.] verkeerd; fout; abuis; mis zijn; ernaast zijn; zitten; het mis hebben; [i.h.b.] zich vergissen; (3) [i.c.m. 気が] gek; krankzinnig worden; (4) [in de constructie ~ to chigau ~とちがう: de Kansai-variant van ~ dewa nai ~ではない]; (5) (elkaar) kruisen; (elkaar) passeren
邪yokoshima (1) verkeerd; fout; slecht; kwaad; [veroud.] boos; (2) zijdelings; zijlings; zijwaarts; dwars
錯誤sakugo (1) fout; vergissing; abuis; dwaling; error; [form.] feil; (2) discrepantie; tegenstrijdigheid; misverstand; misvatting
間違いmachigai (1) vergissing; fout; abuis; misvatting; dwaling; doling; lapsus; méprise; [fig.] mispas; misstap; misslag; feil; erreur; error; verkeerdheid; (2) ongeluk; malheur; tegenslag; tegenvaller; narigheid; problemen; trubbels; (3) onbetamelijkheid; estrapade; [i.h.b.] slippertje
間違ったmachigatta verkeerd; onjuist; fout; incorrect; [w.g.] abusief
非hi (1) vergissing; dwaling; abuis; fout; schuld; [form.] feil; verkeerdheid; gebrek; onvolkomenheid; (2) nadeel; ongunstige situatie; (3) niet-; on-; non-; in-; il-; im-; ir-; -vrij