
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
aru・有る
(在る) i.w. (1) [存在] zijn; bestaan; voorkomen. (2) [所在] zijn; liggen; gelegen zijn. (3) [發生] gebeuren; plaats grijpen; plaats vinden; geschieden. (4) [機會が] zich voordoen. (5) [所有] t.w. hebben; bezitten. (6) [容量] meten; wegen; bevatten. ¶ 其の家は今ありますか bestaat dat huis nog? is dat huis er nog? ¶ 日本は支那の東に在り Japan ligt ten oosten van China. ¶ 此家には庭がある dit huis heeft een tuin. ¶ 私は金がない ik heb geen geld. ¶ 長さ三尺ある het meet drie voet; het is drie voet lang. ¶ 此處に激戰があった hier had een hevige veldslag plaats. ¶ 機會があれば als de gelegenheid zich voordoet.
yarisugosu・遣過ごす
awayokuba・あはよくば
(あわよくあ) bw. als het zoo uit komt; als er gelegenheid is.
toki・時
zn. (1) [時間] tijd m.; uur o. (2) [瞬間] oogenblik m. (3) [時期] tijd m.; gelegenheid v. (4) [場合] geval o. (5) [時代] periode v.; tijdperk. (6) [季節] seizoen o. (7) [期限] termijn m.(8) [文法の] tijd m. ¶ 十の時 op tienjarigen leeftijd. ¶ 時に應じて al naar het uitkomt. ¶ 時に合ふ gelegenheid afwachten. ¶ 時を待つ tijd besteden. ¶ 時を誤らずに來る stipt op tijd komen. ¶ 時外れの ontijdig; ongelegen. ¶ 時の toenmalig; van dien tijd. ¶ 時に toen; als; wanneer. ¶ 丁度よい時に juist bij tijds. ¶ 私が子供の時に toen ik nog een kindwas; in mijn jeugd. ¶ 時には in geval van; gesteld, dat ...... ¶ 時としては soms; van tijd tottijd.
ba-ai・場合
zn. geval (折) o.; gelegenheid (事情) v.; omstandigheid (狀態) v. ¶ 此の樣の場合には inzoon geval; bij zulk een gelegenheid. ¶ 必要の場合に in geval van nood. ¶ それは場合による dat hangt van de omstandigheden af. ¶ 場合に寄っては naargelang van omstandigheden.
matsu・待つ
t.w. (1) [待つ] wachten; afwachten; i.w. wachten op. t.w. (2) [期待する] verwachten. i.w. (3) hopen op. ¶ 伏して待つ op wachten. ¶ 明日まで待つ tot morgen wachten. ¶ 好機を待つ gelegenheid afwachten. ¶ すこし待て wacht even. ¶ 待つ身は長い als men wacht, valt de tijd lang. ¶ 言を待たず onnoodig te zeggen ......; het spreekt van zelf dat...... ¶ ではお待ち申して居ります ik verwacht u dus.
jōzuru・乘ずる
(乘じる、乗じる、乗ずる) t.w. (1) [かける] vermenigvuldigen. i.w. (2) [つけこむ] gebruik maken van; zich bedienen van; gelegenheid aangrijpen. ¶ に乘じて bij gelegenheid van; onder den invloed van. ¶ 六に六を乘ずると三十六となる zes-maal zes is zes en dertig; 6×6=36.
hyōshi・拍子
zn. (1) [調子] maat v.; rhythme o.; rhythmus m.; tempo o. (2) [はずみ] gelegenheid v.; toevallige omstandigheid v.; ¶ 三拍子 driekwartsmaat. ¶ 拍子を合はせる maat houden. ¶ 拍子を合せて in de maat. ¶ 拍子拔け uit de maat. ¶ 拍子拔けをさす ontmoedigen. ¶ どうかして拍子で door een toevallige omstandigheid. ¶ ……する拍子に juist terwijl...... ¶ 拍子よき goed in de maat; glad; van een leien dakje. ¶ 萬事拍子よく行った het is alles vlot gegaan; alles is van een leien dakje gegaan. ¶ 拍子木 houten klappers.
kōjiki・好時機
gishiki・儀式
zn. ceremonie v.; plechtigheid v. ¶ 儀式の際に bij plechtige gelegenheid. ¶ 儀式的 plechtig; officieel. ¶ 儀式係 ceremonie meester.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <gelegenheid>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
ゆとりyutori (1) ruimte; plaats; gelegenheid; [fig.] speelruimte; speling; vrije tijd; (2) financiële ruimte; marge; manoeuvreerruimte; bewegingsruimte; bewegingsvrijheid; armslag; (3) experimenteerruimte
ケースkeesu (1) geval; case; voorval; gelegenheid; (2) etui; doosje; zakdoosje; tasje; foedraal
チャンスchansu kans; gelegenheid
世yo (1) mensenleven; leven; levensduur; levenstijd; generatie; (2) tijdperk; tijd; era; [i.h.b.] heerschappij; regering; (3) familiehoofdschap; patriarchaat; (4) [boeddh.] leven; bestaan; existentie; (5) [boeddh.] lekenbestaan; lekenwereld; seculiere; profane wereld; (6) samenleving; maatschappij; leven; wereld; (7) maatschappelijke positie; stand; (8) tijdsgeest; tijdstroom; trend; (9) levensonderhoud; kost; (10) periode; tijd; gelegenheid; moment; (11) land; rijk; (12) relatie; liaison; liefdesbetrekking
便bin (1) gelegenheid; opportuniteit; (2) post; brieven; [i.h.b.] postbestelling; (3) verbinding; dienst; lijn; [i.h.b.] vlucht; (4) [maatwoord voor verbindingen; lijnen]
便ben (1) gemak; gerief; conveniëntie; gelegenheid; gerieflijkheid; comfort; faciliteit; accommodatie; voorziening; (2) excreten; [i.h.b.] feces; poep; excrement; ontlasting; stoelgang; afgang; [med.] dejectie; [kindert.] bah
具合guai (1) staat; toestand; situatie; (2) gezondheidstoestand; (3) gelegenheid; goede gelegenheid; gepastheid; geschiktheid; (4) fatsoen; goede manieren; (5) manier; methode; wijze van doen; wijze van handelen
切っ掛けkikkake (1) start; aanzet; begin; signaal; (2) kans; gelegenheid; aanleiding; (3) aanknopingspunt; hint; aanwijzing; houvast; spoor; [fig.] ingang
勝手katte (1) keuken; (2) toestand waarin iem. verkeert; iems. omstandigheden; (3) gemak; gelegenheid; comfort; gerief; gerieflijkheid; voordeel; [i.h.b.] eigenbelang; (4) plaatselijke gesteldheid; lokale omstandigheden; inrichting; (5) zelfzuchtig; egoïstisch; eigengerechtig; solistisch; eigengereid
場合baai (1) geval; gelegenheid; moment; ogenblik; (2) omstandigheden; situatie
場ba (1) plek; plaats; [i.h.b.] zitplaats; (2) ruimte; plaats; (3) omstandigheden; gelegenheid; (4) [ton.; film] scène; (5) beursvloer; beurssessie; effectenhandel; effectenmarkt; (6) veld; terrein
契機keiki (1) kans; gelegenheid; geschikte omstandigheid; aanleiding; (2) (in de filosofie) moment
席seki (1) zitplaats; plaats; zitgelegenheid; zitje; zetel; gestoelte; (2) locatie; gelegenheid; [i.h.b.] bijeenkomst; (3) positie; betrekking; post; functie; (4) variététheater; (5) rieten mat; bamboemat; (6) [maatwoord voor zitplaatsen; plaatsen]
序で ; 序 ; 次 ; 第 ; 次第 ; 嗣tsuide kans; gelegenheid; opportuniteit
度tabi (1) keer; maal; gelegenheid; -werf; (2) elke keer (als; dat); iedere keer (als; dat); telkens (als; wanneer); telkenmale (als; dat)
所 ; 処tokoro (1) plaats; plek; stee; oord; zetel [der regering enz.]; gebied; lokatie; ruimte; afstand; ligging; (2) adres; verblijfplaats; (3) [bij iem.] thuis; (4) [~の] streek-; … van het platteland; plaatselijk; plaatselijke; gewestelijk; gewestelijke; (5) deel; gedeelte; stuk; passage; (6) [弱い; 強い] punt; kant; trek; (7) positie; rol; (8) omstandigheid; geval; gelegenheid; (9) [maatwoord voor plekken; stuks e.d.]; (10) [maatwoord voor godheden; edellieden e.d.]; (11) [op het] moment [dat …]; de tijd dat …; [op het] punt [staan te …]; [op het] ogenblik [dat …]; (12) een kwestie van …; in de orde van …; (13) dat wat …; datgene wat …; (14) waaraan; waarover; (15) toen …; wanneer …
折りori (1) gelegenheid; moment; keer; kans; (2) wanneer; (3) vouw; (4) … keer gevouwen; toegevouwen
拍子hyoushi (1) [muz.] maat; ritme; tempo; (2) gelegenheid; moment; ogenblik; (3) [maatwoord voor maten; ritmes]
改まった席aratamattaseki formele bijeenkomst; gelegenheid; officiële plechtigheid; plechtige vergadering; academische zitting
施設shisetsu (1) instituut; instelling; inrichting; tehuis; gesticht; (2) voorziening; gelegenheid; faciliteit; installatie
日 ; 陽hi (1) zon; daglicht; zonlicht; zonneschijn; zonnetje; [Barg.] lichterik; [uitdr.] vorstin des hemels; [uitdr.] vorstin van het licht; [veroud.] de grote toorts; (2) dag [i.t.t. nacht]; (3) etmaal; dag; dies; dagje; [veroud.] pond; (4) tijdstip; gelegenheid; dag; (5) datum
時分jibun (1) periode; tijd; (2) juist moment; geschikt ogenblik; opportuniteit; gelegenheid; kans
時 ; 秋toki (1) tijd; [arch.] stond; (2) tijd; periode; [i.h.b.] seizoen; (3) [in die] tijden; [in die] dagen; toenmalig; (4) allesbeslissend moment; kritiek punt; scharniermoment [spelling: toki 秋]; (5) kans; gunstige gelegenheid; gelegen tijd; (6) [spraakk.] tijd; tempus; (7) geval; keer; gelegenheid; moment; ogenblik; (8) toen; wanneer
暇 ; 隙 ; 閑hima (1) vrijaf; vrij; vrije tijd; vrije uren; (2) tijd (om iets te doen); gelegenheid; kans; (3) vakantie; [i.h.b.] verlof; (4) verbreking; [i.h.b.] ontslag; [i.h.b.] scheiding; (5) slappe tijd; slapte [in handel]; komkommertijd [in nieuws]; (6) vrij; ~ waarin niet gearbeid wordt; arbeidsloos; (7) [m.b.t. handel] slap; slapjes; slepend; stil; [van markt] traag
機会kikai kans; gelegenheid; aanleiding
機縁kien (1) [boeddh.] aanleg voor en voorbeschiktheid tot de leer; (2) aanleiding; gelegenheid; kans; motief; oorzaak; karma
機ki (1) gelegenheid; kans; tijd; moment; opportuniteit; omstandigheden; juiste ogenblik; (2) machine; toestel; (werk)tuig; apparaat; installatie; (3) vliegtuig; toestel; [veroud.] vliegmachine; [w.g.] vliegtoestel; (4) [maatwoord voor vliegtuigen]
潮shio (1) getijde; getij; tij; (2) zeewater; zeenat; (3) kans; gelegenheid; mogelijkheid; [Belg.N.] occasie
瀬se (1) ondiepte; wad; voord; voorde; (2) stroomversnelling; krachtige stroom; snelle vliet; (3) stroming; getijdestroming; (4) positie; situatie; (5) kans; gelegenheid; (6) aspect; punt
状態 ; 情態joutai toestand; gesteldheid; staat; stand (van zaken); status; omstandigheden; gebeuren; situatie; gelegenheid; conditie; constellatie; [inform.] bedoening
番いtsugai (1) paar; stel; koppel; span; (2) groep; ploeg; troep; ensemble; team; toom; (3) partner; wederhelft; (4) ploegendienst; shift; (5) verbinding; verbindingsstuk; voeg; (6) gewricht; geleding; scharnier; (7) moment; gelegenheid; (8) [maatwoord voor groepen; ploegen]
節setsu (1) tijd; gelegenheid; keer; (2) principes; beginselen; stelregels; (3) alinea; paragraaf; afdeling; [lit.t.] strofe; couplet; stanza; (4) [spraakk.] zinsnede; passus; (5) [bijb.] vers; (6) segment; geleding
足ashi (1) [anat.] been; poot; [inform.] stelt; [烏賊; 蛸の] arm; tentakel; (2) [anat.] voet; (3) mannelijk geslachtsdeel; derde been; (4) [fig.] poot; onderstel; stut; [山の] voet; [旗の] vlucht; (5) [wisk.] voet; voetpunt; (6) onderste gedeelte van een Chinees karakter; (7) ashikanamono [= metalen ringen aan een zwaardschede ter bevestiging van rijgsnoeren]; (8) stap; tred; schrede; pas; gang; loop; tempo; (9) [paardensport] [馬の] gang; snelheid; (10) [scheepv.] vaart; snelheid; (11) [scheepv.] levend werk [= deel van een schip dat zich in het water bevindt]; diepgang; (12) [scheepv.] stabiliteit; stijfheid; (13) [客の] bezoek; aanloop; opkomst; klandizie; (14) [犯人の] gangen; spoor; [i.h.b.] vluchtroute; (15) aanwijzing; spoor; aanknopingspunt; (16) [雨; 雲; 風の] drift; gesteldheid; (17) vervoer; transport; vervoermiddel; transportmiddel; [meton.] gelegenheid; (18) transportkosten; vervoerkosten; vervoerprijs; reiskosten; (19) geld; geldmiddelen; middelen; (20) [武士の] dotatie; apanage; toelage; (21) rente; interest; intrest; (22) verlies; derving; tekort; gebrek; [i.h.b.] schuld; (23) [beurst.] koers; marktbeweging; trend; tendens; (24) [食べ物の] houdbaarheid; (25) [餅の] kleverigheid; plakkerigheid; (26) [酒の] kwaliteit; karakter; (27) [網目の] maaswijdte; (28) [柿葺きで] overstek [= afstand waarmee de ene dakspaan over de andere uitsteekt]; (29) poppenspeler die het voetenwerk van een marionet bedient; (30) prostituee; liefje; (31) circa …; ongeveer …
運un (1) lot; toeval; (2) geluk; voorspoed; fortuin; (3) kans; gelegenheid
都合tsugou (1) geschiktheid; moment; gelegenheid; gemak; conveniëntie; voordeel; belang; (2) redenen; omstandigheden; (3) in totaal; alles bij elkaar; alles samen; alles erop en eraan; welgeteld; in summa; in toto
間ma (1) ruimte; plaats; tussenruimte; interval; entre-deux; (2) vertrek; kamer; ruimte; (3) pauze; onderbreking; tijdsinterval; (4) tijd; moment; poos; (5) gelegenheid; kans; ruimte; [i.h.b.] geluk; (6) [muz.] maat; [i.h.b.] cesuur; rustpunt; [oneig.] ritme; tempo; timing
隙 ; 透き ; 透suki (1) gat; opening; spleet; kier; speling; wat plaats; wat ruimte; plaatsruimte; (2) gaatje; vrij ogenblikje; (3) buitenkans(je); onbewaakt; geschikt; kwetsbaar ogenblik; gelegenheid; kans; opportuniteit
際sai moment; gelegenheid; omstandigheden; geval
食い付きkuitsuki (1) [hengelsp.] beet bij het vissen; (2) kans; gelegenheid; (3) [variététheat.] eerste nummer na de pauze; (4) [barg.] [警察への] verrader; informant; klikspaan; politiespion
飲み口nomikuchi (1) smaak; aroma; smaakindruk; (2) sakeliefhebber; (3) gelegenheid; aanleiding om een dronk uit te brengen; (4) lip van een sake-kommetje; sake-kopje; (5) manier van sake drinken; drinkstijl; (6) [キセルの] mondstuk
首尾shyubi (1) begin en einde; aanhef en slot; (2) ontwikkeling; gang; verloop; [i.h.b.] uitkomst; resultaat; (3) gelegenheid; (4) [Jap. letterk.] zestien-; twaalfdelig kettingvers
Tijd: 0.46 sec. jiten.nl: 13 treffers, warandict: 41 treffers (zoekopdracht: 'gelegenheid', strategie: exact).
2005-2023