
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
kao・顏
(顔) zn. (1) [顏] gezicht o.; gelaat o.; uiterlijk o. (2) [面目] eer v. (3) [面附] gelaatstrekken m. ¶ 知らない顏 iemand, dien men niet kent; onbekende. ¶ 知らない顏をする doen alsof men iemand niet kent; doen alsof men van niets weet. ¶ 顏が廣い veel kennissen hebben. ¶ 合はす顏がない niet onder de oogen durven komen. ¶ 顏と相談する in den spiegel kijken. ¶ 顏を洗ふ het gezicht wasschen. ¶ 顏を出す zich vertoonen; tegenwoordig zijn. ¶ 顏を顰める zuur gezicht trekken. ¶ 人の顏を立てる iemands goede naamredden. ¶ 顏で判る ik zie het aan je gezicht!
me・目
(眼) zn. (1) [眼] oog o. (2) [視力] gezicht o. (3) [注目] aandacht v. (4) [見界] gezichtspunt o.; oogpunt o. (5) [鑑識] oordeel o.; verstand o. (6) [織目] structuur v. (7) [網目] mazen v.mv. (8) [鋸齒] tand m. (9) [木理] draad m.; grein o. (10) [遭遇] behandeling v.; bejegening v.; ervaring v. [同情] sympathie v.; welwillendheid v. (12) [刻目] inkeping. ¶ 愛くるしい眼 mooie oogen. ¶ 血走った目 met bloed beloopen oogen. ¶ 眼を向ける het oog richten op; den blik slaan op. ¶ 眼を覺ます de oogen openen; wakker worden. ¶ 眼を晦ます zand in de oogen strooien. ¶ 目に入る in het gezicht komen. ¶ 目に附く de aandacht trekken. ¶ 目の前で voor oogen; in tegenwoordigheid. ¶ 目が善い goede oogen hebben; goed kunnen zien; goed van gezicht zijn. ¶ 眼が見えなくなる het gezicht verliezen. ¶ 眼を留める de aandacht vestigen op. ¶ 彼の目から見ると in zijn oogen; van zijn standpunt gezien. ¶ 目が利く scherp zien; een goed oordeel hebben; goed kunnen beoordeelen. ¶ 目の細かな織物 fijn geweven goed. ¶ ひどいめに合ふ bittere ervaring hebben; slechte bejegening ondervinden. ¶ 目をかける vriendelijk behandelen. ¶ 目の上の瘤 een doorn in het oog; ergernis. ¶ 目に障る niet om aan te zien. ¶ 秤の目 inkepingen in den weegstok. ¶ 目が切れて居る niet het volle gewicht hebben; te licht zijn.
tsura・面
zn. (1) [顏] gezicht o.; gelaat o.; aangezicht o. (2) [表面] oppervlakte v. ¶ からかひ面をする leelijke gezichten trekken.
ongan・溫顏
(温顔) zn. vriendelijk gezicht o.
fushin・不審
zn. (1) [疑問] twijfel m. (2) [嫌疑] verdenking v. ¶ 不審に思ふ vreemd vinden; verdacht vinden. ¶ 不審の念を起こす achterdocht opwekken. ¶ 不審がる betwijfelen; in twijfel trekken. ¶ 不審さうな顏をする ongeloovig gezicht zetten.
SUPPLEMENT (trefwoord)
tari・たり
Hulpwerkwoord van de schrijftaal of het klassiek Japans.
たり sluit aan op de renyōkei. Het geeft de voltooiing van een handeling of een proces aan (modern -した) Geeft voortdurend effect van een voltooide handeling of proces (...heeft gedaan; -ている; -てある). (IT:95) たり is het schrijftaal equivalent van spreektaal た. Attributief: たる, predicatief: たり. ¶ 次にあらわれたるは女の顔《次にあらわれたのは女の顔》 het was het gezicht van een vrouw dat vervolgens verscheen ¶ あらわれたるは方屋黒タイツに空色《の》水着を着たデブさん wat is verschenen in de ring [is] Mevrouw dikzak gekleed in een hemelsblauw badpak en zwarte panties De attributieve vorm (たる) nominaliseert het voorafgaande zonder de tussenkomst van の (wat in het modern wel noodzakelijk is). (SEM:838)
mizen | renyō | shūshi | rentai | izen | meirei |
たら | たり | たり | たる | たれ | たれ |
nan to ka・何とか
(frase) (1) op de een of andere wijze; op een of andere manier; enigerlei wijze; het een of ander; dit of dat; zus of zo. ¶ なんとかそのテストに受かった。 Nan to ka sono tesuto ni ukatta. Op een of andere manier ben ik geslaagd voor de test. ¶ なんとか日曜日までに家賃を払わないといけない。 Nan to ka nichiyōbi made ni yachin wo harawanai to ikenai. Op een of andere manier moet ik uiterlijk zondag de huur betalen. ¶ 僕はなんとか時間までにそこに着いた。 Boku wa nan to ka jikan made ni soko ni tsuita. Op een of andere manier lukte het me om er op tijd te komen. ¶ 彼女はなんとかして世間体をつくろった。 Kanojo wa nan to ka shite sekentei wo tsukurotta. Op een of andere wijze wist ze haar gezicht te bewaren. (2) (in plaats van de naam van iets of iemand) zus of zo; je-weet-wel; nog wat; hoe-heet-hij [zij, het]-ook al weer; ding; dinges. ¶ 田中なんとかという人から電話がありました。 Tanaka nan to ka to iu hito kara denwa ga arimashita. Er was een telefoontje van een Tanaka-nog-wat voor je. ¶ 人事部長のなんとかさんが捜してたよ。 Jinji buchō no nan to ka-san ga sagashite ta yo. De manager van personeelszaken, hoe heet hij ook al weer, was naar je op zoek. (yamasv) (TTC)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <gezicht>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
ビジョンbijon (1) visie; (2) verschijning; droomverschijning; droombeeld; visioen; (3) het zien; gezichtsvermogen; gezicht; (4) aanblik; uitzicht
ビューbyuu (1) uitzicht; gezicht; zicht; (2) bezichtiging; kijk; visie
フェイスfuxeisu (1) gezicht; aangezicht; gelaat; (2) coupure; (3) [bergsport] steile wand; helling; kant; (4) [golf] clubface; vlak dat de bal raakt; (5) Faith; Face
マスクmasuku (1) masker; gezichtsmasker; mombakkes; mom; (2) mondkapje; mondmasker; (3) [m.b.t. boksen; lassen e.d.] hoofdbeschermer; (4) gezicht; gelaat; gelaatstrekken; voorkomen; uiterlijk; (5) [elektronica] tekening van een geïntegreerde schakeling
体面taimen eer; aanzien; staat; prestige; [fig.] gezicht
光景koukei (1) zicht; gezicht; schouwspel; tafereel; aanblik; (2) toestand; conditie; situatie; (3) landschap; uitzicht; zicht
器量kiryou (1) talent; vermogen; capaciteit; gave; bekwaamheid; kaliber; formaat; (2) [女性の] uiterlijk; voorkomen; looks; trekken; gelaatstrekken; gezicht; (3) [男性の] reputatie; verdienste; eer; goede naam
図zu (1) tekening; schets; figuur; illustratie; schema; [i.h.b.] kaart; [i.h.b.] grafiek; [i.h.b.] diagram; (2) schouwspel; aanblik; gezicht; (3) plannetje; intrige; (4) [maatwoord voor tekeningen; schetsen]
展望tenbou (1) uitzicht; gezicht; (2) vooruitzicht; verwachting; kansen; aspect; (3) kijk; visie; opvatting; zienswijze; mening; observatie
形相gyousou blik; gelaatsuitdrukking; gezicht; uiterlijk; voorkomen
情景joukei (1) stemming en natuurschoon; gemoeds- en natuurgesteldheid; (2) tafereel; schouwspel; gezicht; toestand; omstandigheid; situatie
景kei (1) uitzicht; gezicht; landschap; tafereel; schouwspel; (2) [ton.] deel van een bedrijf; scène; toneel; episode; (3) [maatwoord voor scènes]; (a) uitzicht; schouwspel; (b) toestand; situatie; (c) groot; fortuinlijk; (d) iets extra's geven; (e) bewonderen; respecteren
景色keshiki (1) landschap; natuurschoon; (2) zicht; uitzicht; gezicht
有様arisama (1) toestand; staat; gesteldheid; conditie; situatie; omstandigheden; (2) aanblik; gezicht; uitzicht; schouwspel; spektakel
様 ; 状sama (1) voorkomen; aanblik; uitzicht; aanzien; schijn; gezicht; air; toestand; staat; gesteldheid; situatie; omstandigheden; (2) -elings; -waarts [drukt een richting; oriëntatie uit]; (3) meneer; mijnheer; [afk.] m.; de heer; [afk.] dhr.; mevrouw; [afk.] Mw.; [afk.] Mevr.; madame; [afk.] Mme.; [afk.] Mad.; juffrouw; mejuffrouw; [afk.] Mej. [eerbetonend suffix; voorafgegaan door een naam; titel; status e.d.]; (4) [vaak i.c.m. het prefix o お of go ご een kwalificatie inklemmend]; (5) [voorafgegaan door de ren'yōkei van een dōshi noemt het de handeling die iem. net op het punt staat te doen]; (6) [voorafgegaan door de ren'yōkei van een dōshi noemt het de wijze of manier waarop een handeling zich voltrekt]
気色kishyoku (1) gezichtsuitdrukking; gezicht; gelaatsuitdrukking; gelaat; gelaatstrekken; trekken; uitdrukking; expressie; blik; uiterlijk; mimiek; (2) gevoel; gemoedstoestand; geestestoestand; stemming; mood; bui; humeur; luim; (3) conditie; staat van gezondheid; gezondheidstoestand; (4) intentie; voornemen; (5) omstandigheden; situatie; (6) vormelijkheid
目付きmetsuki blik; gelaatsuitdrukking; gezicht; uitdrukking in de ogen
目; 眼me (1) oog; doppen; kijkers; [kindert.] piepers; kijkerd; gaten; glimmers; [gew.; vulg.] keut; [Barg.] glimmerik; [Barg.] spanling; [Barg.; volkst.] lampjes; (2) het zien; gezicht; gezichtsvermogen; zicht; gezichtsveld; vizier; blik; oogopslag; kijk; optiek; gezichtspunt; oogpunt; zienswijze; inzicht; zorg; (3) aanzicht; aanblik; (4) ervaring; (5) opening; tussenruimte; (6) maatstreep; maat; (7) volume; inhoud; (8) foei; (9) -ste; -de [ordinaal suffix]; (10) [achtervoegsel dat een grens of raakvlak tussen twee zaken; toestanden e.d. markeert; het wordt aangesloten op de ren'yōkei van werkwoordsvormen]; (11) -ig [aangesloten op de stam van adjectieven of op de ren'yōkei van werkwoorden; drukt een mate; eigenschap of tendens uit die neigt naar het genoemde]
眺め ; 眺nagame uitzicht; zicht; gezicht; vergezicht; aanblik
眺望choubou uitzicht; vergezicht; zicht; gezicht; panorama
色目irome (1) tint; schakering; kleurschakering; toon; coloriet; (2) [襲の] kleurencombinatie; (3) verliefde; smachtende blik; gelonk; (4) gelaatsuitdrukking; expressie; gezicht; voorkomen; uiterlijk; air
表情hyoujou (1) expressie; uitdrukking; gelaatsuitdrukking; blik; mimiek; gezicht; (2) gevoelsuitdrukking; gevoelsuiting; expressie
見た目mitame aanblik; gezicht; schijn; uiterlijk
見掛けmikake schijn; uiterlijk; het eruitzien; aanzicht; aanzien; gezicht; voorkomen; aanschijn; het voordoen; show; schijnvertoning; façade
見晴らしmiharashi uitzicht; gezicht; zicht
見mie voorkomen; aanblik; uitzicht; gezicht; verschijning; uiterlijk; gedaante
視力shiryoku gezichtsvermogen; gezicht; zicht
視覚shikaku gezicht; zicht
観kan (1) voorkomen; uitzicht; uiterlijk; schijn; aanzien; aanblik; blik; gezicht; spektakel; schouwspel; (2) zienswijze; opvatting; kijk; visie
面付きtsuratsuki (1) wang; koon; [Belg.N.] kaak; (2) blik; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; uitdrukking; gezicht; expressie; gelaat; trekken; gelaatstrekken
面子 ; メンツmentsu eer; reputatie; prestige; aanzien; gezicht; standing; goede naam
面持ちomomochi blik; gezicht; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; uitdrukking; gelaatsexpressie; expressie
面構えtsuragamae blik; gezichtsuitdrukking; gezicht; gelaatsuitdrukking; gelaatsexpressie; expressie
面皮menpi (1) schaamteloosheid; onbeschaamdheid; (2) reputatie; eer; gezicht; (3) gevlei; vleierij; pluimstrijkerij; geflikflooi
面目menboku (1) reputatie; eer; prestige; aanzien; krediet; goede naam; (2) gezicht; gelaatstrekken; voorkomen; uiterlijk
面目menmoku (1) gezicht; gelaatstrekken; voorkomen; uiterlijk; (2) basisprincipes; geboden; regel; voorschrift; (3) reputatie; eer; prestige; aanzien; krediet; goede naam
面omote gezicht; gelaat; aangezicht
面men (1) gezicht; aangezicht; gelaat; figuur; snuit; snoet; smoel; facie; [inform.] toet; [volkst.] snufferd; [volkst.] bakkes; [vulg.] smoelwerk; [volkst.; fig.] postzegel; [Barg.] treiter; [Barg.; volkst.] ponem; [min.] tronie; [Barg.] gebbe; [Barg.] kakement; [slang] fiselefasie; [slang] fiselemie; (2) masker; mombakkes; mom; [Barg.] schiebaart; (3) masker [bij lassen; sport: kendō; honkbal enz.]; (4) pagina (van een krant); bladzijde; (5) [wisk.] oppervlakte; vlak; (6) [technol.] facet [afschuining onder een hoek van 45°]; helling; schuinte; wand; (7) kant; aspect; zijde; latus; vlak; opzicht; gebied; (8) men [klap in het gezicht: bepaalde score in het kendō]; (9) [maatwoord voor vlakke voorwerpen (bv.: spiegels; luiten; suzuri 硯 [inktstenen]; maskers; schaakborden; bundels papier; kaartspelen; tennisbanen e.d.)]
顔付きkaotsuki (1) gelaatstrekken; gelaat; gezicht; gezichtje; trekken; [veroud.; form.] aanschijn; (2) blik; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; uitdrukking; expressie
顔立ちkaodachi gelaatstrekken; gelaat; gezicht; gezichtje; trekken
顔面ganmen gezicht; aangezicht
顔kao gezicht; gelaat; aangezicht; [veroud.; form.] aanschijn; [inform.] bakkes
風景fuukei landschap; [i.h.b.] natuurlandschap; gezicht; uitzicht; vista; zicht,
骨相kossou (1) lichaamsbouw; lichaamsgestel; fysiek; (2) fysionomie; uiterlijk; gezicht; gelaatstrek; trek; schedelbouw; schedelstructuur
Tijd: 0.48 sec. jiten.nl: 14 treffers, warandict: 44 treffers (zoekopdracht: 'gezicht', strategie: exact).
2005-2023