
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
aogu・仰ぐ
i.w. (1) [上を向く] opzien naar; zich wenden tot. (2) [敬ふ] opzien tot; eerbied hebben voor; hoogachten. (3) [賴る] vertrouwen op; zich verlaten op.
ariamaru・有餘る
aru・有る
(在る) i.w. (1) [存在] zijn; bestaan; voorkomen. (2) [所在] zijn; liggen; gelegen zijn. (3) [發生] gebeuren; plaats grijpen; plaats vinden; geschieden. (4) [機會が] zich voordoen. (5) [所有] t.w. hebben; bezitten. (6) [容量] meten; wegen; bevatten. ¶ 其の家は今ありますか bestaat dat huis nog? is dat huis er nog? ¶ 日本は支那の東に在り Japan ligt ten oosten van China. ¶ 此家には庭がある dit huis heeft een tuin. ¶ 私は金がない ik heb geen geld. ¶ 長さ三尺ある het meet drie voet; het is drie voet lang. ¶ 此處に激戰があった hier had een hevige veldslag plaats. ¶ 機會があれば als de gelegenheid zich voordoet.
yamagi・山氣
(山気) zn. dobbelzucht v. ¶ 山氣を出す neiging hebben om te speculeeren; lust hebben om te gokken. ¶ 山氣ある goklustig; geneigd om te speculeeren.
kan-suru・官する
fuchi・扶持
zn. bezoldiging (給金) v.; rantsoen (食料) o. ¶ 扶持にありつく een betrekking hebben; (俗) een baantje hebben. ¶ 扶持に離れる zijn betrekking verliezen. ¶ 扶持する in het onderhoud voorzien. ¶ 扶持金 ondersteuning; onderstand; maandgeld. ¶ 扶持米 rantsoen.
kan・官
zn. het gouvernement o.; regeering v.; ambt o. ¶ 官に就く ambtelijke betrekking hebben; ambtenaar zijn. ¶ 官の officieel; regeerings-.
naka・仲
zn. verhouding v.; betrekking v. ¶ 深い仲 intieme relatie; innige verhouding. ¶ 仲が惡い oneenigheid hebben; kwestie hebben. ¶ 仲がよい bevriend zijn.
SUPPLEMENT (trefwoord)
kōkutsu・後屈
zn., suru-ww. achterovergebogen; achterover buigen. ¶ 今日はヨガの後屈のポーズのお話です。 Kyō wa yoga no kōkutsu no pōzu no hanashi desu. Vandaag ga ik het hebben over houdingen in yoga waarbij je achteroverbuigt. ¶ 後屈のポーズには、全身のエネルギーを活性化して、自分でも気づかなかった感情と出会う時があります。 Kōkutsu no pōzu ni wa, zenshin no enerugī wo kasseikashite, jibun de mo kizukanakatta kanjō to deau toki ga arimasu. Bij achterovergebogen houdingen activeer je energie in je hele lichaam en zul je op momenten emoties tegenkomen waarvan je zelf niet eens wist dat je ze had. (blog) NB antoniem: zenkutsu 前屈
reitō・冷凍
(znw, suru-ww) het koelen of invriezen van voedingsmiddelen en dergelijke om bederf tegen te gaan; 冷凍する reitōsuru koelen; invriezen. ¶ 冷凍庫 reitōko vriezer; vriesvak. ¶ 冷凍 機 reitōki vriezer (specifiek de machine). ¶ 冷凍車 reitōsha koelwagen. ¶ 冷凍食品 reitō shokuhin diepvriesvoedsel; diepvriesproducten. ¶ 冷凍野菜 reitō yasai diepvriesgroenten. ¶ 冷凍食品は必ず解凍してから切って下さい。 Reitō shokuhin wa kanarazu kaitōshite kara kitte kudasai. Bevroren voedsel beslist pas snijden nadat het ontdooid is. (gebruiksaanwijzing) ¶ [Q] すみません、凄くアホみたいな質問なんですけどいいですか・・・ 冷凍車っていつも冷凍機使う荷物ばかりじゃ無いのですか? [A] ウチは常温で運ぶ荷物もありますよ [Q] Sumimasen, sugoku aho mitai na shitsumon nan desu kedo ii desu ka... Reitōsha tte itsumo reitōki tsukau nimotsu bakarai ja nai no desu ka? [A] Uchi wa jōon de hakobu nimotsu mo arumasu yo [Q] Neemt u me niet kwalijk, mag ik een vraag stellen die enorm stom lijkt? Vervoert de koelwagen altijd lading waarvoor de vriezer gebruikt wordt? [A] Wij hebben ook lading die op normale temperatuur vervoerd wordt. (twitter)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <hebben>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
ごわすgowasu (1) [hoff. variant van aru] zijn; zich bevinden; bestaan; hebben; liggen; gelegen zijn; staan; (2) [hoff. variant van aru] zijn
ごんすgonsu (1) [hon. variant van kuru] komen; (2) [hon. variant van iru] zijn; zich bevinden; bestaan; (3) [hoff. variant van aru] zijn; zich bevinden; bestaan; hebben; liggen; gelegen zijn; staan; (4) [hoff. variant van aru] zijn
アルバイトを雇うarubaitowoyatou een deeltijdwerker; deeltijder; parttimer in dienst nemen; hebben; een tijdelijke medewerker; medewerkster tewerkstellen
リードするriidosuru (1) leiden; de leiding nemen; het initiatief; voortouw nemen; [m.b.t. dans] leiden; aanvoeren; (2) [sportt.] de leiding nemen; hebben; aan kop gaan; komen; een voorsprong hebben; verkrijgen; (3) [honkb.] het als honkloper een meter van z'n honk afstaan
主演するshyuensuru de hoofdrol spelen; hebben; hoofdrolspeler zijn; als ster optreden; schitteren
享受するkyoujusuru hebben; genieten; het genot hebben van; jouïsseren; beschikken over
享有するkyouyuusuru genieten; hebben; bezitten; beschikken over; [jur.] het genot hebben van
候ふsaurafu (1) dienen; bedienen; ten dienste staan; (2) [werkwoordelijke hoffelijkheidsvariant van aru] zijn; zich bevinden; hebben; (3) [werkwoordelijke hoffelijkheidsvariant van iru] zijn; zich bevinden; (4) […さうらふ] [hulpwerkwoordelijke hoffelijkheidsvariant van dearu]; (5) […さうらふ] [hulpwerkwoordelijke hoffelijkheidsuitgang]
備えるsonaeru (1) (zich) gereedmaken (voor); (zich) voorbereiden op; (zich) prepareren (voor); zich opmaken voor; (zich) schrap zetten; [form.] zich aangorden; voorbereidingen treffen (voor); toebereidselen maken (om); [veroud.] zich bereiden (tot); [i.h.b.] maatregelen nemen tegen; voorzorgsmaatregelen treffen (tegen); (2) voorzien (van); uitrusten (met); equiperen (met); outilleren (met); toerusten (met); [i.h.b.] installeren; [fig.] wapenen; (3) zich eigen maken; in het bezit zijn (van); hebben; bezitten; begiftigd zijn (met)
具えるsonaeru (1) (zich) gereedmaken (voor); (zich) voorbereiden op; (zich) prepareren (voor); zich opmaken voor; (zich) schrap zetten; voorbereidingen treffen (voor); toebereidselen maken (om); [veroud.] zich bereiden (tot); [i.h.b.] (voorzorgs)maatregelen nemen; treffen (tegen); (2) voorzien (van); uitrusten (met); equiperen (met); outilleren (met); toerusten (met); [i.h.b.] installeren; [fig.] wapenen; (3) zich eigen maken; [ている] in het bezit zijn (van); [ている] hebben; [ている] bezitten; [ている] begiftigd zijn (met)
占めるshimeru bezetten; bezit nemen van; occuperen; beslaan; innemen; in beslag nemen; [m.b.t. ambt; functie] bekleden; [een zetel in het bestuur; de Kamer enz.] hebben; [een meerderheid enz.] halen; [x% van ~] uitmaken; voor zijn rekening nemen
含むfukumu (1) bevatten; inhouden; insluiten; begrijpen; includeren; omvatten; behelzen; omvangen; impliceren; (2) [in z'n mond; in gedachten enz.] houden; koesteren; dragen; hebben; erop nahouden; (3) een zweem van … hebben
富むtomu rijk zijn (aan); vermogend zijn; welvoorzien zijn (van); een overvloed hebben van; een schat bezitten (aan; van); een grote hoeveelheid ~ hebben; een rijk(e) ~ hebben; goed voorzien zijn van; een grote dosis ~ hebben; vol zijn van; wemelen van; uitpuilen van
専攻するsenkousuru als hoofdvak(ken) hebben; (als hoofdvak) studeren; zich specialiseren (in); zich speciaal toeleggen op
居るiru (1) zijn; zich bevinden; bestaan; staan; liggen; (2) wonen; verblijven; leven; resideren; zetelen; (3) aanwezig zijn; present zijn; tegenwoordig zijn; in de buurt zijn; thuis zijn; (4) [m.b.t. bloedverwanten; bv. broers of zusters] hebben; (5) [m.b.t. dieren] leven; voorkomen; aangetroffen worden [in een bepaalde habitat]
御座いますgozaimasu (1) [werkwoordelijke hoffelijkheidsvariant van aru] zijn; zich bevinden; hebben; (2) [hulpwerkwoordelijke hoffelijkheidsvariant van aru]
御座しますowashimasu (1) [honoratieve variant van aru en iru] zijn; zich bevinden; bestaan; (2) [honoratieve variant van aru] hebben; bezitten; beschikken over; disponeren over; (3) [honoratieve variant van iku] gaan; vertrekken; zich begeven; (4) [honoratieve variant van kuru] komen; arriveren; (5) [honoratieve variant van …てある en …ている
御座すowasu (1) [honoratieve variant van iru] zijn; zich bevinden; bestaan; (2) [honoratieve variant van aru] hebben; bezitten; beschikken over; disponeren over; (3) [honoratieve variant van iku] gaan; vertrekken; zich begeven; (4) [honoratieve variant van kuru] komen; arriveren; (5) […~] [honoratieve variant van dearu]; (6) […~] [honoratieve variant van aru (continuïteit) of van iku; kuru (verloop; overgang)]
御座るgozaru (1) [honoratieve variant van iru] zijn; zich bevinden; bestaan; (2) [honoratieve variant van aru] zijn; zich bevinden; bestaan; hebben; liggen; gelegen zijn; staan; (3) [honoratieve variant van iku en kuru] gaan; komen; zich begeven; (4) [hoffelijkheidsvariant van aru] zijn; hebben; (5) gaan houden van; verliefd worden; (6) bederven; slecht worden; rotten; (7) [腹が~] honger krijgen; trek krijgen; (8) [hoffelijkheidsvariant van aru; iru] zijn; hebben
所持するshyojisuru bezitten; in bezit hebben; bij zich hebben; hebben; dragen; meedragen
所有するshyoyuusuru hebben; bezitten; in bezit hebben; in bezit zijn van; beschikken over; houden; in handen hebben; in eigendom hebben; eigenaar zijn van
抱えるkakaeru (1) in zijn armen houden; vasthouden; dragen; (2) inhuren; aannemen; (te verzorgen) hebben; (ten laste) hebben
抱くidaku (1) [子を] in de armen houden; hebben; omarmen; omhelzen; knuffelen; liefkozend aanhalen; (2) bij zichzelf voelen; [感情を] hebben; koesteren
持つmotsu (1) (bij zich) hebben; houden; dragen; nemen; (2) bezitten; beschikken over; eigenaar zijn van; in eigendom hebben; toegerust zijn met; (3) koesteren; voelen; toedragen; (4) zich belasten met; verantwoordelijk zijn voor; (5) voor zijn rekening nemen; betalen; [de kosten] dragen; (6) meegaan; duren; bruikbaar blijven; duurzaam zijn; houdbaar zijn; aanhouden; (7) volhouden; [het niet lang meer] trekken; uithouden; (ver)dragen; verduren; velen
挙げるageru (1) [式を] houden; organizeren; vieren; (2) [例として] geven; vermelden; noemen; aanhalen; citeren; quoten; aanvoeren; leveren; opnoemen; opsommen; opgeven; opvissen; (3) [腕を] opsteken; [頭を] oprichten; (4) [委員に] benoemen; aanstellen; (5) verenigen; samenbrengen; verenen; (6) [子を] krijgen; hebben; (7) arresteren; aanhouden; inrekenen; oppakken
挟むsashihasamu (1) inleggen; inbrengen; insteken; invoegen; inzetten; instoppen; tussenvoegen; tussenbrengen; ertussen leggen; tussenplaatsen; ertussen steken; [パンに] beleggen met; (2) [口を] storen; tussenbeide komen; onderbreken; zich mengen in; zich bemoeien met; zich inlaten met; (3) [疑いを] koesteren; hebben
携えるtazusaeru (1) in de hand nemen; ter hand nemen; bij zich dragen; hebben; in z'n hand houden; (2) meenemen; vergezeld gaan van
擁するyousuru (1) in de armen houden; sluiten; omarmen; omhelzen; omvatten; (2) hebben; bezitten; beschikken over; in het bezit zijn van; (3) onder zich hebben; in dienst hebben; aanvoeren; leiding geven aan; (4) als leider aanstellen; erkennen; steunen; (5) omgeven; omringen
有するyuusuru hebben; beschikken over; in bezit hebben; bezitten; bevatten
有u (1) [boeddh.] bhava; het bestaan; het zijn; (a) zijn; bestaan; hebben; (b) bestaanswereld; zijnswereld
有yuu (1) bezit; (2) bestaan; existentie; (3) [volgend op getal] en nog eens; en daarenboven; (a) zijn; bestaan; (b) hebben; bezitten; (c) daarenboven; en meer; (d) [gebruikt als stopwoord of om het ritme te volmaken]
痛がるitagaru pijn lijden; hebben; ondervinden
紛失するfunshitsusuru (1) zoekraken; verloren gaan; [inform.] foetsie raken; kwijtraken; ontbreken; mankeren; [Belg.N.] kwijtspelen; (2) verliezen; kwijtraken; niet (meer) hebben; moeten missen; kwijtmaken; zoekmaken; wegmaken
酔っているyotteiru dronken zijn; beneveld zijn; beschonken zijn; bezopen zijn; groggy zijn; afgeknoedeld zijn; buis; buizig zijn; niet capabel zijn; niet normaal zijn; buiten westen zijn; weg zijn; van de wereld zijn; topzwaar zijn; kachel zijn; mabok zijn; oremus zijn; boven zijn theewater zijn; tweemaal halfvol zijn; in de jenever; kroot; kroten zijn; van de kist zijn; behoorlijk op de hoogte zijn; in de derde hemel zijn; z'n tramontane kwijt zijn; dubbel zien; er een voor twee zien; z'n broeder gesproken hebben; een stuk in z'n kas; kraag; raap hebben; een bobbel; brommer; glaasje ophebben; de kachel aan hebben; een kas aan hebben; Schiedam in ’t oog hebben; een bom; bonk; brom inhebben; de vracht inhebben; ’m om hebben; het vast hebben; de rest hebben; de hondenziekte hebben; kalverknieën hebben; de hoogte hebben; de prins gesproken hebben; een snee in het; z'n oor hebben; een snee in de; z'n neus hebben; een snip in het oor hebben; een snip in de neus hebben; een snip aanhebben; ophebben; een snor weghebben; aanhebben; beethebben; hem staan hebben; natte voeten hebben; z'n zak vol hebben; z'n hoed staat op halfzeven; z'n kop is zwaarder dan z'n benen; het kompas is van de pen; met een dikke tong spreken; [euf.] geestelijk verheugd zijn; [euf.] in kennelijke staat (van dronkenschap) zijn; verkeren; [scherts.] in de Heer; Here zijn; [scherts.] zalig zijn; [volkst.] bekeeuwd zijn; [volkst.] blauw zijn; [volkst.] onder de keil zijn; [volkst.] keil zijn; [volkst.] lens zijn; [volkst.] in de neut zijn; [volkst.] voor pampus liggen; [inform.] zat zijn; [inform.] doorgezakt zijn; [inform.] in de lorum zijn; [inform.] in de olie zijn; [inform.] met een nat zeil lopen; thuiskomen; [inform.] tiereliere zijn; [inform.] te veel vergunning gebruikt hebben; [soldatent.] door de pagger gaan; [Belg.N.; spreekt.] patat zijn; [[Belg.N.] een pint te veel uit hebben; [w.g.] bepimpeld zijn; [w.g.] het hooi binnen hebben; [w.g.] een laars aan hebben; [w.g.] z'n laars vol hebben; [w.g.] een stuk in z'n laars hebben; [gew.] aangedraaid zijn; [gew.] bekaaid zijn; [gew.] berooid zijn; [gew.] jarig zijn; [gew.] keizer zijn; [gew.] de keizer; koning; paus; prins; reus gezien hebben; [gew.] de bocht hebben; [gew.] de bok (aan het touw) hebben; [gew.] een krul aan hebben; [gew.] een laag ophebben; [gew.] van de bruine weten; [gew.] glazen benen hebben; [gew.] (goed) gekleed zijn; [gew.] goed; zwaar geladen zijn; [gew.] het voor zijn kriek hebben; [gew.] over de neb stappen; [gew.] een reep aan; in 't oor hebben; [gew.] een schreef aan hebben; [gew.] een snee door de neus hebben; [gew.] soldaat zijn; [gew.] het; ze staan hebben; [gew.] het voor z'n ster hebben; [gew.] een streep ophebben; [gew.] teut zijn; [gew.] vis zijn; [gew.] door de vang zijn; [gew.] een veeg weg hebben; [Barg.] afgebrand zijn; [Barg.] kanis zijn; [Barg.] krom zijn; [Barg.] de brand hebben; [Barg.] de pruif hebben; [Barg.] sela zijn; [Barg.] sikker zijn; [Barg.] sop zijn; [Barg.] vet zijn
非難する ; 批難するhinansuru bekritiseren; kritiseren; kritiek hebben; uitoefenen; leveren op; commentaar geven; leveren; hebben op; afkeuren; veroordelen; aanmerkingen maken; hebben; blameren; berispen; laken; hekelen; gispen; kapittelen; verwijten; aan de kaak stellen; verketteren; wraken; [fig.] geselen
題するdaisuru ~ als titel dragen; hebben; betiteld; getiteld zijn
飼うkau hebben; eropna houden; fokken; kweken; [鳩を] melken
Tijd: 0.5 sec. jiten.nl: 21 treffers, warandict: 37 treffers (zoekopdracht: 'hebben', strategie: exact).
2005-2023