日蘭辭典+

29 resultaten voor ‘heengaan’
日蘭辭典 (trefwoord)
irassharuいらっしゃる
i.w. (1) [居る在る] zijn. (2) [行く] gaan. (3) [來る] komen. ¶ いらっしゃい kom binnen. ¶ よくいらっしゃいました welkom. ¶ どこへいらっしゃるのですか waar gaat u heen? ¶ 山田樣は在らっしゃいますか is mijnheer Yamada thuis?
kaeru歸る
(帰る(F)、還る、還る、復る) i.w. (1) [戾る] terugkeeren; thuiskomen; naar huis gaan. (2) [去る] heengaan; weggaan. (3) [反射] terugkaatsten. ¶ 元の位置に復る in den vorigen staat terugkeeren. ¶ 歸らぬ旅 de laatste reize; uitvaart. ¶ お歸り遊ばせ welkom thuis. ¶ 子供の復りたいものですなあ wat zou ik graag weer een kind zijn! ¶ 覆水盆に還らず gedane zaken nemen geen keer; wat gebeurd is, is gebeurd.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <heengaan>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
亡くなるnakunaru overlijden; sterven; blijven; [veroud.] aflijvig worden; doodgaan; heengaan; eraan gaan; [euf.] overgaan; ontvallen; ontslapen; het leven laten; [i.h.b.] sneuvelen; [fig.; euf.] insluimeren; [fig.; euf.] inslapen; [arch.] verscheiden; [uitdr.] ad patres gaan; [uitdr.] tol aan de natuur betalen; [volkst.] peigeren; [scherts.] het laten afweten; [Barg.; uitdr.] poep zeggen
他界するtakaisuru overlijden; sterven; ter ziele gaan; heengaan; uit dit leven scheiden
出て行くdeteiku (1) weggaan; vertrekken; heengaan; ervandoor gaan; zich uit de voeten maken; opkrassen; 'm smeren; [veroud.] zich wegpakken; (2) zijn entree maken; verschijnen; opdagen; te voorschijn komen
出発shyuppatsu (1) vertrek; afreis; heengaan; [fig.] aftocht; [m.b.t. vaartuig] afvaart; [m.b.t. vliegtuig] opstijging; (2) start; begin
出発するshyuppatsusuru (1) vertrekken; heengaan; afreizen; zich op weg begeven; [旅行に] aanvaarden; op weg gaan; verlaten; [fig.] afsteken; [m.b.t. vliegtuig] opstijgen; [m.b.t. vaartuig] afvaren; (2) starten; van start gaan; beginnen; uitgaan van
別れるwakareru scheiden van; achterlaten; verlaten; weggaan; [van zijn; haar echtgenoot; echtgenote] afgaan; uiteengaan; heengaan; afscheid nemen; [fig.] goedendagzeggen
寂滅するjakumetsusuru (1) [boeddh.] nirwana; nirvāṇa verwezenlijken; de verlichting bereiken; (2) overlijden; heengaan; sterven; ontslapen
崩御するhougyosuru [天皇; 皇后; 皇太后; 太皇太后; 上皇; 法皇; 帝王が] overlijden; sterven; heengaan
引き取るhikitoru (1) terugnemen; (terug) overnemen; (2) vorderen; opvorderen; terugvorderen; terugeisen; reclameren; aanspraak maken op; claimen; opvragen; (3) zich belasten met; verantwoordelijkheid opnemen voor; onder z'n hoede nemen; zorgen voor; instaan voor; [話を] beantwoorden; antwoorden op; (4) [息を] sterven; z'n laatste adem(tocht) uitblazen; de laatste snik geven; de geest geven; (5) weggaan; zich terugtrekken; zich verwijderen; heengaan; verlaten; vertrekken; (6) [mil.] zich terugtrekken; aftrekken; de aftocht blazen; afrukken
御出でになるoideninaru (1) [尊敬語] gaan; vertrekken; zich begeven; heengaan; (2) [尊敬語] komen; aankomen; arriveren; (3) [尊敬語] zijn
成仏joubutsu (1) [boeddh.] verwerving van het boeddhaschap; verlichting; ontwaking; nirwana; (2) [boeddh.] overlijden; heengaan; ontslapen; sterven
果てるhateru (1) eindigen; aflopen; ophouden; (2) sterven; overlijden; doodgaan; heengaan; (3) [aangesloten op de ren'yōkei] volkomen ~; ten einde toe ~
死ぬshinu (1) sterven; doodgaan; overlijden; [euf.] heengaan; [fig.; euf.] inslapen; [euf.] ontslapen; [form.] expireren; [arch.] verscheiden; [i.h.b.] omkomen; vergaan; [euf.] het leven laten; [uitdr.] de wereld verlaten; [i.h.b.] de dood vinden; [i.h.b.] om het leven komen; [inform.] kapotgaan; [inform.] opkrassen; [vulg.] verrekken; [m.b.t. dieren; volkst.] creperen; [m.b.t. dieren; volkst.] peigeren; [uitdr.; euf.] uit dit leven scheiden; [uitdr.; euf.] de geest geven; [uitdr.; euf.] de laatste adem(tocht) uitblazen; [uitdr.; euf.] de doodssnik geven; [uitdr.; euf.] de laatste snik geven; [uitdr.; euf.] tot een beter leven overgaan; [uitdr.] de grote reis aanvaarden; [uitdr.] ad patres gaan; [uitdr.] de weg van alle vlees gaan; [uitdr.] de eeuwigheid in gaan; [uitdr.] voor Gods rechterstoel verschijnen; [uitdr.; euf.] het (moede) hoofd neerleggen; [uitdr.] het tijdelijke met het eeuwige verwisselen; [uitdr.; euf.] naar betere oorden verhuizen; [uitdr.] het hoekje omgaan; [uitdr.] de pijp uitgaan; [uitdr.] er geweest zijn; [uitdr.] het loodje leggen; [uitdr.] de ogen sluiten; [uitdr.] de pijp aan Maarten geven; [uitdr.] om zeep gaan; [uitdr.] naar de barbiesjes gaan; [uitdr.] de kraaienmars blazen; [uitdr.] zijn poeperd dichtknijpen; [uitdr.] het afleggen; [uitdr.] het leven afleggen; [uitdr.] de doodschuld afleggen; [uitdr.] 'm piepen; [uitdr.] zijn hachje erbij inschieten; [Barg.] kassiewijle gaan; [Barg.] het afpikken; (2) levendigheid; glans verliezen; futloos; lusteloos; doods worden; onbezield raken; zielloos worden; [fig.] wegsterven; (3) verspild worden; nutteloos besteed worden; verdaan worden; onbenut blijven; ongebruikt blijven; (4) [go-jargon] geslagen worden; (5) [honkbaljargon] van het veld af gespeeld worden; "uit" geslagen worden; uitgetikt worden
死亡shibou dood; overlijden; [arch.] verscheiden; [euf.] heengaan; [attr.] thanato-
死亡するshibousuru sterven; doodgaan; overlijden; afsterven; [arch.] verscheiden; [euf.] heengaan; [i.h.b.] omkomen
死去するshikyosuru sterven; overlijden; [euf.] heengaan; doodgaan; [arch.] verscheiden
没するbossuru (1) [日が] ondergaan; (2) verdwijnen; opgaan; [船が] verzinken; (3) sterven; heengaan; overlijden; (4) doen verdwijnen; doen opgaan in; verzwelgen; (5) aanslaan; in beslag nemen; confisqueren; (6) negeren; miskennen; verloochenen
立ち去るtachisaru weggaan; heengaan; verlaten; vertrekken; zich wegpakken
罷るmakaru (1) uit de hoofdstad naar de provincie vertrekken; (2) zich verwijderen; zich weg begeven; (3) [hum.] heengaan; weggaan; uit het leven scheiden; [arch.] verscheiden; (4) [hum.] gaan; komen; (5) [voorvoegsel dat nederigheid; beleefdheidsvorm uitdrukt]; (6) [intensiverend voorvoegsel]
落ちるochiru (1) vallen; ten val komen; neerstorten; neerdonderen; in het stof bijten; tuimelen; duiken; een duik nemen; (2) omvallen; invallen; instorten; neerstorten; in elkaar vallen; in elkaar storten; (3) [m.b.t. zon; maan etc.] ondergaan; achter de horizon verdwijnen; zakken; (4) niet slagen (bij een examen); struikelen; zakken; stralen; bakken; buizen; falen; sjezen; afgaan; (5) weglaten; uitvallen; achterwege laten; ontbreken; niet gebruiken; (6) verkleuren; verschieten; verbleken; bleek worden; vervalen; valer worden; (7) in de handen van de vijand vallen; ingenomen worden; vallen; raken bij; verloren gaan; te gronde gaan; (8) [m.b.t. een druppel) druppen; druppelen; in druppels neervallen; druipen; (9) vluchten; ontvluchten; de vlucht nemen; het hazenpad kiezen; de plaat poetsen; de benen nemen; er vandoor gaan; op de loop gaan; (10) terugvallen; achteruitgaan; een neerwaartse trend vertonen; een dalende trend vertonen; naar een ongunstige positie afzakken; (11) inferieur zijn; achterstaan bij; niet zo goed zijn als; minder zijn dan; niet kunnen tippen aan; (12) [m.b.t. wind) luwen; gaan liggen; bedaren; kalmer worden; verzachten; (13) [m.b.t. rivier; stroom etc.] uitmonden in; instromen in; uitlopen in; (14) [m.b.t. bliksem) inslaan; treffen; (15) [m.b.t. vissen] stroomafwaarts gaan; stroomafwaarts zwemmen; (16) flauwvallen; bewusteloos vallen; het bewustzijn verliezen; van zijn stokje vallen; van zijn stokje gaan; bezwijmen; sterven; doodgaan; overlijden; ontslapen; heengaan
薨去するkoukyosuru overlijden; sterven; heengaan
行く ; 往く ; 逝くiku (1) gaan; lopen; wandelen; zich begeven naar; aangaan op; (2) naar wens lopen; lekker lopen; goed werken; succesvol zijn; (3) sterven; overlijden; heengaan; (4) klaarkomen; afgaan
行く ; 往く ; 逝くyuku (1) gaan; zich bewegen naar; zich begeven; stevenen; koersen; koers zetten; aangaan op; tijgen; varen; treden; trekken; [m.b.t. wegen] leiden; voeren; (2) komen; aankomen; arriveren; bereiken; bezoeken; aandoen; langskomen; (3) langsgaan; passeren; voorbijgaan; vlieden; vervlieden; verstrijken; verlopen; langskomen; langstrekken; voorbijlopen; wegstromen; vlieten; overwaaien; verdwijnen; (4) heengaan; sterven; verscheiden; verlaten; vertrekken; weggaan; afreizen; afvaren; (5) [als bruid; schoonzoon; adoptiekind enz.] toetreden tot haar; zijn nieuwe familie; (6) genoegen vinden; tevreden zijn; vergenoegd zijn; (7) vooruitgaan; vorderen; voortgaan; opschieten; gedaan worden; uitgevoerd worden; toegepast worden; vallen; uitvallen; uitpakken; aflopen; (8) ontstaan; opleveren; resulteren in; brengen; (9) komen; klaarkomen; [volkst.] aan zijn gerief komen; een orgasme krijgen; afgaan; [volkst.; m.b.t. mannen] schieten; (10) blijven ~ [drukt voortduring; voortgang van een handeling of toestand uit]
辞職するjishyokusuru (zijn) ontslag nemen; zijn ambt neerleggen; verlaten; afstand doen van een ambt; aftreden; zijn betrekking opzeggen; voor een ambt; betrekking bedanken; zijn functie neerleggen; zijn baan opgeven; heengaan; opstappen; het veld ruimen; resigneren; uittreden; [arch.] demitteren
退去するtaikyosuru vertrekken; weggaan; heengaan; verlaten; ontruimen; evacueren; uitwijken; wegtrekken; zich terugtrekken
逝去するseikyosuru sterven; heengaan; overlijden
過ぎ去るsugisaru (1) voorbijgaan; voorbijlopen; passeren; (2) verstrijken; omgaan; omlopen; aflopen; (3) heengaan; sterven; overlijden; omkomen; [arch.] verscheiden
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.47 sec. jiten.nl: 2 treffers, warandict: 27 treffers (zoekopdracht: 'heengaan', strategie: exact). 
2005-2023