RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <ik>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
De weergave van het Japans van de resultaten hieronder is gespeld in een vorm van
waapuro-spelling. De spelling komt overeen met de originele spelling in
hiragana in het Japans. De verschillen met de
Hepburn-spelling van de overige resultaten zijn eenvoudig:
spelling |
uitspraak |
uu |
lang aangehouden /oe/ (Hepburn spelling: ū) |
ou |
lang aangehouden /o/ (Hepburn spelling: ō) |
(soms, als in 酔う you "dronken zijn") uitspraak: /o/ + /oe/ |
ei |
lang aangehouden /ee/ (dit is identiek in Hepburn spelling) |
ha |
/ha/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling) |
alleen voor het partikel は: uitspraak /wa/ |
he |
/he/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling |
alleen voor het partikel へ: uitspraak /e/ |
[verberg]
わいwai (1) [Kansai-regiolect] [♂] ik; (2) je; jij
不肖fushyou (1) dwaas; stom; dom; mal; onnozel; (2) onwaardig; nietswaardig; (3) ongelukkig; onfortuinlijk; onzalig; (4) geduldig; lijdzaam; volhardend; (5) lastig; vervelend; moeilijk; (6) onwillig; aarzelend; weigerachtig; (7) ik; ondergetekende
主体shyutai (1) hoofdonderdeel; hoofdbestanddeel; hoofdcomponent; (2) [fil.] subject; het (beschouwende; onafhankelijke) ik; ikheid
予yo (1) ik; (2) mezelf; mijzelf; (3) yo ☳☷ [Ch.: yù (verheugenis); één van de 64 hexagrammen; samengesteld uit de trigrammen donder (bovenaan) en aarde (onderaan)]; (a) geven; (b) vooraf; op voorhand; van tevoren; (c) vrolijker worden; zich verheugen; (d) talmen; treuzelen; (e) ik; (f) [afk.] provincie Iyo 伊予
何と無くnantonaku ergens; ik-weet-niet-waarom; ik weet niet hoe het komt; maar; om de een of andere reden; vaagweg
余yo (1) ik; (2) mezelf; mijzelf; (3) meer dan; en nog wat; over de; boven de; ruim; een goeie; (4) rest; overschot; overige; (a) rest; overschot; surplus; (b) wat van voorouders rest; (c) sporen; overblijfselen; herinnering; (d) iets secundairs; bijkomstigs; nevenzaak; (e) ander; vreemd; (f) vrijaf; (g) ik
俺等 ; 己等orera (1) [♂] wij; (2) [♂] ik
俺ora ik
俺ore [♂] ik
僕boku ik; ikke
内uchi (1) binnenkant; [の~に] binnen; in; (2) [の~に] tijdens; terwijl; gedurende; [その~に] onderwijl; (3) [の~] onder; te midden van; (4) [~に] inwendig; vanbinnen; in het hart; in het gemoed; innerlijk; intern; (5) keizerlijk paleis; hof; (6) keizer; tenno; mikado; (7) echtgenote; echtgenoot; wederhelft; (8) [boeddh.] ons geloof; het boeddhisme; (9) ik; wij; [~の] mijn; ons
利己主義rikoshyugi (1) egoïsme; eigenzucht; zelfzucht; zelfzuchtigheid; ik-zucht; [w.g.] eigenzucht; zelfheid; (2) egotisme; zelfingenomenheid
卑官hikan (1) lage; lagere ambtenaar; (2) [vanuit het standpunt van een ambtenaar] ik; ± uw onderdanige dienaar
吾a ik
坊bou (1) [boeddh.] kloostercel; cel; kluis; (2) gastenverblijf; hospitium; (3) jongetje; mannetje; ventje; joch; jonkske; (4) [Nara; Heian-gesch.] stadskwartier; kwartier; stadswijk; wijk; (5) kroonprinselijk paleis; [meton.] kroonprins; (6) [♂] deze jongen; ik; (7) [liefkozend suffix gevoegd achter persoonsnamen] -je; -ke; (8) [achtervoegsel waarmee een persoonsnaam gevormd wordt van de in het grondwoord genoemde eigenschap] -aard; -ling; (9) [boeddh.] [suffix gevoegd achter de geestelijke naam van monniken; priesters]; (a) wijk; buurt; straten; (b) verblijf; kamer; kloostercel; (c) [boeddh.] geestelijke
孤ko (1) wees; weeskind; (2) eenzaamheid; (3) [Chin.gesch.] ik; uw onderdanige dienaar [= zelfvernederend voornaamwoord gebezigd door vorsten en edelen]; (4) eenzaam; (a) wees; (b) eenzaam
小僧shyousou (1) jonge monnik; (2) [vanuit het standpunt van een monnik] ik
小官shyoukan (1) lage; lagere ambtenaar; (2) [vanuit het standpunt van een ambtenaar] ik; ± uw onderdanige dienaar
小生shyousei [♂; epistolaire stijl; hum.] ik
己等 ; 俺等oira (1) [♂] ik; (2) [♂] wij
己onore (1) zichzelf; zich; (2) ik; ikzelf; zelf [bescheiden tegenhanger van ware 我]; (3) [min.] jij; [min.; veroud.] gij; (4) zelf; in z'n eentje; in eigen persoon; vanzelf; uit zichzelf; (5) hela [heftige toeroep]; (6) komaan [kreet waarmee men zichzelf aanspoort]
己ono (1) zelf; zich; zichzelf; (2) ik; (3) [min.] jij; gij; je; ge
当方touhou (1) ik; (2) wij (van onze kant); (3) dezerzijds; onzerzijds
微官bikan (1) lage; lagere ambtenaar; (2) [vanuit het standpunt van een ambtenaar] ik; ± uw onderdanige dienaar
愚gu (1) dwaasheid; stomheid; domheid; dommigheid; stommiteit; absurditeit; (2) [hum.] ik; (a) dwaas; stom; dom; absurd; (b) voor de gek houden; ridiculiseren; (c) inflexibel; overdreven eerlijk; (d) [hum.] mijn nederig …
愚僧gusou (1) dwaze priester; monnik; (2) ik; uw gehoorzame; nederige; onderdanige dienaar
我が輩 ; 吾が輩wagahai (1) [♂] wij; we; (2) [♂] ik
我等warera (1) wij; (2) ik; (3) jullie
我a ik
我ga (1) ik; zelf; ego; zelfheid; ik-heid; (2) eigen inzichten; eigen mening; [i.h.b.] eigenbelang; zelfzucht; egoïsme; egotisme; (3) [boeddh.] ātman; eigen wezen
我 ; 吾ware (1) ik; (2) je; jij; [veroud.] ge; gij; (3) zelf; zichzelf
手前 ; 点前 (bet. 3)temae (1) aan deze zijde; aan deze kant; vóór; (2) bekwaamheid; vaardigheid; vakkundigheid; deskundigheid; (3) [m.b.t. theeceremonie] etiquette; protocol; ceremonieel; ceremoniële handelingen; procedure; (4) [ter] wille [van]; -halve; [in het] belang [van]; [uit] consideratie [voor]; [uit] eerbied [voor]; [uit] achting [voor]; [uit] piëteit [jegens]; (5) ik; (6) jij; [Belg.N.] gij; [Belg.N.] ge
手前temee (1) ik; (2) jij; je; [Belg.N.] gij; [Belg.N.] ge
本職honshyoku (1) vast werk; hoofdbezigheid; hoofdberoep; hoofdwerk; hoofdbedrijf; voornaamste bezigheid; (2) [meton.] prof; professional; beroeps; vakman; professioneel beoefenaar; specialist; expert; (3) [politietaal] ik
某bou (1) zeker iemand; dinges; die en die; zekere plaats; zeker tijdstip; x [= onbekende; geanonimiseerde persoon; plaats of datum]; (2) [♂; hum.] ik; (a) x; onvernoemde persoon; plaats; datum
此方kochira (1) hier; deze plaats; (2) hierheen; hiernaartoe; naar deze plaats; (3) deze zijde; deze kant; (4) deze persoon; deze heer; deze dame; deze jongeheer; deze jongedame; (5) deze zaak; dit voorwerp; (6) wij; ik; onze kant; mijn kant; de groep waartoe wij behoren; de groep waartoe ik behoor; de betrokken partij waartoe wij behoren; de betrokken partij waartoe ik behoor; (7) u; ge; gij,; (8) uw huis; uw woning
此方kochi (1) hier; (2) ik
此方kotchi (1) hier; deze plaats; (2) deze zijde; deze kant; (3) wij; ik; onze kant; mijn kant; de groep waartoe wij behoren; de groep waartoe ik behoor
此方konata (1) hier; hierheen; (2) jij; je; (3) sedert; sinds; vanaf; (4) tevoren; eerder; (5) hij; zij; deze; (6) ik
私等washira (1) [hum.] ik; (2) wij; we
私等watashira (1) wij; (2) ik
私atai [inform.; ♀] ik
私atashi [inform.; ♀] ik
私watakushi (1) het particuliere; het private; het niet-openbare; het persoonlijke; (2) persoonlijke gevoelens; eigenbaat; ik; me; mij; m'n ; mijn
私watashi ik; [volkst.; ♂] deze jongen; [volkst.; ♀] deze meid; me; mij; m'n; mijn
翁ou (1) oude man; bejaard man; (2) [hon.] vadertje; eerbiedwaardige grijsaard; (3) ik; deze oude grijsaard; (4) [hon.] vadertje …; (a) oude man
翁okina (1) oude man; bejaard man; opa; (2) [hon.] vadertje; eerbiedwaardige grijsaard; (3) Okina [= titel van een nō-stuk]; (4) ik; deze oude grijsaard
老rou (1) veroudering; het ouder worden; ouderdom; hoge leeftijd; (2) oude; bejaarde; [ritsuryō] oudere tussen 61 en 65 jaar; (3) ik; ± deze ouwe jongen; (4) eerbiedwaardige heer …; vadertje …; (a) bejaard zijn; op jaren zijn; (b) ervaren zijn; onderlegd zijn; (c) ervaren staatsman; (d) eerbiedwaardige grijsaard; (e) ik uw oude dienaar; (f) sinds lang bestaand; aloud; (g) Lǎozǐ
自分jibun (1) zelf; zichzelf; zijn eigen persoon(lijkheid); [attr.] eigen; [attr.] persoonlijk; (2) [form.] ik; ikzelf; [attr.] mijn [(♂) persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon mannelijk enkelvoud]
自己中心jikochuushin egocentrisme; ik-gerichtheid; zelfzucht; ik-zucht; egoïsme
自己中心的jikochuushinteki egocentrisch; ik-gericht; zelfzuchtig; ik-zuchtig; egoïstisch; op zichzelf geconcentreerd; altijd met zichzelf bezig
自我jiga (het) zelf; (het) eigen wezen; (het) ik; (het) ego
自ji (a) ik; mezelf; (b) eigen; zelf; zichzelf; (c) vanzelf; uit zichzelf; (d) vanaf