
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (titelwoord)
kan・館
zn. gebouw o.
kan・官
zn. het gouvernement o.; regeering v.; ambt o. ¶ 官に就く ambtelijke betrekking hebben; ambtenaar zijn. ¶ 官の officieel; regeerings-.
kan・棺
zn. doodkist o.
kan・管
zn. buis v.; pijp.
kan・卷
zn. boekdeel o. ¶ 第一卷 eerste deel.
kan・冠
zn. kroon v.
kan・貫
zn. kan (8.28 Eng. lbs) v.
kan・閑
zn. vrije tijd m.
kan・癎
(癇) zn. lichtgeraaktheid v. ¶ 癎が強い lichtgeraakt; prikkelbaar.
kan・幹
zn. stam m.
kan・感
zn. gevoel o.; bewondering (感心) v.
kan・憾
zn. spijt m.
kan・寬
zn. edelmoedigheid v.; grootmoedigheid v.
kan・監
zn. gevangenis v.; kooi.
kan・艦
zn. oorlogschip o.
kan・緩
zn. sloomheid v. ¶ 緩に langzaam; sloom.
日蘭辭典 (trefwoord)
jitsu・實
(実) zn. (1) [眞實] waarheid v.; werkelijkheid v.; ware toestand m. (2) [誠意] oprechtheid v. (3) [割算] factor m.; getal dat gedeeld kan worden op. ¶ 實を明かす de waarheid aan het licht brengen. ¶ 實を盡す oprechtheid toonen; vriendelijkheid bewijzen. ¶ 實は inderaad; feitelijk. ¶ 實を言へば om de waarheid te zeggen; ronduit gezegd; openhartig gesproken. ¶ 實の werkelijk; waar; feitelijk. ¶ 實に inderdaad; zeer (甚だ).. ¶ 實らしい aannemelijk; plausibel.
iu・言ふ、云ふ
(言う、云う) t.w. (1) [言ふ] zeggen. (2) [告げる] vertellen. (3) [話す] spreken. (4) [呼ぶ] noemen. ¶ 云ひ條 zelfs al neemt men aan, dat. ¶ 言へない ik kan niet zeggen of ...... ¶ 言ふ迄もなく het spreekt van zelf; uit den aard der zaak; onnoodig te zeggen dat ...... ¶ 言ふ所の zoogenaamd. ¶ 言ふに言はれない onuitsprekelijk; onbeschrijfelijk. ¶ 言ふもかなり men kan gerust zeggen, dat ..... ¶ 言ふと同時に實行する de daad bij het woord voegen. ¶ 法律から言へば wettelijk gesproken. ¶ 言ふ事を聞く luisteren naar iemands woorden; doen wat een ander zegt. ¶ 言はぬが花 het is het beste erover te zwijgen. ¶ それは蘭語で何と云ひますか hoe zeg je dat in het Hollandsch?; wat is dat in het Hollandsch? ¶ 君に少し言ひ度い事がある ik heb je wat te vertellen. ¶ それ見な言はぬことか wel, heb ik het je niet gezegd; wel heb ik je nietgewaarschuwd? ¶ 大きく言ふ overdrijven. ¶ 暗に言ふ te verstaan geven. ¶ 物を言へなくなる verstomd staan; met stomheid geslagen zijn. ¶ 人を悪く言ふ kwaad van iemand spreken. ¶ あの人はスミットと云ひます die meneer heet Smit. ¶ スミットと云ふ人 een meneer, genaamd Smit; een zekere (meneer) Smit. ¶ 彼は恩知らずだと云はれる men zegt, dat hij ondankbaar is; men verwijt hem ondankbaarheid. ¶ とは言ふものの hoe het ook zij.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <kan>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
ピッチャーpitchaa (1) [honkb.] pitcher; werper; [m.b.t. softbal] opwerper; (2) waterkan; waterkruik; kan; kruik
ポットpotto (1) kan; pot; [i.h.b.] theepot; koffiepot; (2) thermoskan; thermosfles; [niet alg.] thermos; isoleerkan
乾kan opdrogen; droogleggen
刊kan uitgave; editie
勘kan intuïtie; het zesde zintuig; perceptie; inzicht; aanvoelen
姜kan [Chin.] Jiāng; [Kor.] Gang; Kang
完kan (1) einde; slot [bij eind van een boek of film]; (a) compleet; volledig; (b) voltooien; afmaken; besluiten
官kan (1) staat; regering; (2) staatsinstelling; overheidsorgaan; overheidsdienst; rijksdienst; (3) regeringsambtenaar; rijksambtenaar; overheidsambtenaar; overheidsdienaar; (4) grootkanselarij; (5) positie; rang; (a) staatsinstelling; overheidsdienst; (b) rijksambtenaar; overheidsdienaar; (c) functie; positie; (d) publiek; staatseigendom; (e) orgaan; zintuig
寒kan (1) kan; ± midwinter [= dertigdagentijd voorafgaand aan risshun 立春]; (a) koud; fris; (b) rillen; in elkaar kruipen; (c) troosteloos; verlaten; (d) armlastig; behoeftig; (e) midwinter
寛kan (1) soepel; inschikkelijk; mild; meegaand; toegevend; coulant; genadig; (2) ruim; wijd; (a) ruim; wijd; (b) grootmoedig; genereus; edelmoedig; gul; (c) mild; barmhartig; genadig
巻kan boek; volumen; boekdeel; deel; band
悍kan onstuimig; heftig; wild
感kan gevoel; emotie; indruk
棺kan doodkist; doodskist; grafkist; lijkkist; kist; [fig.] plankenhuis; [gew.] schrijn; [gew.] zerk; [scherts.] houten paletot; [uitdr.] het huisje van vier planken; [uitdr.] het huisje met zes planken
欠kan gewichtsverlies; volumeverlies; ontbrekende hoeveelheid; ullage
水差mizusashi (1) waterkan; kan; waterkruik; kruik; lampetkan; lampet; waterkaraf; karaf; (2) [m.b.t. theeceremonie] watervaatje
漢kan (1) China; (2) [Chin.gesch.] Hàn [= naam van meerdere Chinese dynastieën]; (3) Han-Chinezen; (4) Melkweg; (5) streek van Hànzhōng; (6) -man; -kerel; -type; (a) Hàn-rivier; (b) Melkweg; (c) man; (d) [Chin.gesch.] Hàn-dynastie; (e) China; [i.h.b.] Han-Chinezen
瓶 ; 甕kame pot; kruik; kan; kit; vat; urn; [i.h.b.] vaas
管kan (1) pijp; buis; leiding; leidingbuis; (2) [muz.] blaasinstrument; [verzameln.] blazers
缶kan (1) blik; blikje; (2) [maatwoord voor blikjes]
艦kan (1) oorlogsschip; oorlogsbodem; slagschip; (a) oorlogsschip
莞kan glimlachend
菅kan Kan
観kan (1) voorkomen; uitzicht; uiterlijk; schijn; aanzien; aanblik; blik; gezicht; spektakel; schouwspel; (2) zienswijze; opvatting; kijk; visie
鉋kanna schaaf
鑑kan (a) model; toonbeeld; spiegel; (b) denken; onderscheiden; (c) bewijs; teken; (d) compilatie; bestand
間kan (1) periode; tijdspanne; gedurende ~; in ~; (2) tussen ~ en ~; van ~ tot ~
韓kan (1) zuidelijke deel van het Koreaanse schiereiland; (2) [Chin.gesch.] Hán [één der Strijdende Staten; 403-230 v.Chr.]; (3) [gesch.] oud-Koreaanse rijken [m.n. Goguryeo 高句麗; Baekje 百済 en Silla 新羅]; (4) [gesch.] Korea [officiële naam; 1896-1910]; (5) Zuid-Korea; (6) [gesch.] oud-Koreaanse volkeren [m.n. de Mahan 馬韓; de Jinhan 辰韓 en de Byeonhan 弁韓]
館kan groot gebouw; hal; zaal; centrum
Tijd: 0.89 sec. jiten.nl: 27 treffers, warandict: 29 treffers (zoekopdracht: 'kan', strategie: exact).
2005-2022