日蘭辭典+

60 resultaten voor ‘klaar’
日蘭辭典 (trefwoord)
akiraka na明かな
(明らかな) bn. (1) [明白] duidelijk; helder; klaar. (2) [輝く] helder; glanzend; schitterend. ¶ 明かな區別 duidelijk verschil; scherp onderscheid.
to
vw. (1) [及び] en. bw. (2) [さうすると] dan. (3) [假定] indien; als. vz. (4) [一緖に] met. (5) [丁度其時] wanneer; zoodra; toen. ¶ 犬と猫 honden en katten. ¶ 英國との同盟 verbond met Engeland. ¶ 友達と別れる scheiden van zijn vrienden. ¶ 食事が終わると als we klaar zijn met eten; zoodra het eten afgelopen is. ¶ あの人が君の叔父さんと思った ik zag dien man voor je oom aan; ik dacht, dat het je oom was.
dekiru出來る
(出来る) i.w. (1) [仕上がる] gereed zijn; voltooid zijn. (2) [製造] gemaakt zijn; vervaardigd zijn. (3) [生長] groeien. (4) [出産] geboren zijn. (5) [發生] voorkomen; gebeuren; voortspruiten uit. (6) [熟達] bekwaam zijn in; goed kennen. (7) [能] kunnen; in staat zijn. ¶ 出來るなら zoo mogelijk. ¶ 出來るだけ zoo veel mogelijk. ¶ 出來る限りで met alle macht. ¶ 御飯が出來ました het eten is klaar. ¶ 此の卓子は能く出來て居る deze tafel is goed gemaakt. ¶ 松はことによく出來る denneboomen groeien hier goed. ¶ コレラ患者に出來た er is een geval van cholera aan boord voorgekomen. ¶ 蘭語出來る hij kent Hollandsch. ¶ 十步くことが出來る tien mijl kunnen lopen.
sawayaka na爽な
bn. (1) [晴々した] vroolijk; verfrisschend; opwekkend. (2) [聲の] helder; klaar; aangenaam. (3) [流暢な] vloeiend.
ka
part. (1) [疑問] is er?; bw. hoe? wat? vw. (2) [或は] of......of; nauwelijks......of. ¶ 成行はどうなることwat zal er van terecht komen? ¶ どうして分るものhoe zou ik het weten? ¶ 風呂が出來たかどうか vraag eens of het bad al klaar is. ¶ 君が歸るか歸らないかにあのが來た nauwelijks was je naar huis gegaan of hij kwam.
tōtetsu透徹
zn. doorzichtigheid v.; helderheid v. ¶ 透徹せる helder; doorzichtig; transparant; duidelijk; klaar.
azayaka na鮮な

(鮮やかな) bn. helder; duidelijk; klaar; schitterend; versch; frisch. ¶ 鮮な記憶 versche herinnering. ¶ 鮮な手蹟 schitterend schrift. ¶ 鮮な frissche (kleurige) bloemen. ¶ 鮮な勝利 schitterende overwinnering.

RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <klaar>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
すっきりsukkiri (1) opgelucht; verfrist; fris; opgekikkerd; opgeknapt; verkwikt; onbezwaard; ontlast; (2) [m.b.t. schrijfstijl enz.] helder; ongekunsteld; duidelijk; doorzichtig; klaar; [m.b.t. kledij] keurig; netjes; fris; (3) uitgesproken; ondubbelzinnig; duidelijk; klaar
すっきりするsukkirisuru (1) zich opgelucht; verfrist; fris voelen; zich opgekikkerd; opgeknapt voelen; verkwikt zijn; zich onbezwaard; ontlast voelen; zich van een last bevrijd voelen; zich beter voelen; (2) [m.b.t. schrijfstijl enz.] helder; ongekunsteld; duidelijk; doorzichtig; klaar; [m.b.t. kledij] keurig; netjes; fris
すっきりとsukkirito (1) opgelucht; verfrist; fris; opgekikkerd; opgeknapt; verkwikt; onbezwaard; ontlast; (2) [m.b.t. schrijfstijl enz.] helder; ongekunsteld; duidelijk; doorzichtig; klaar; [m.b.t. kledij] keurig; netjes; fris; (3) uitgesproken; ondubbelzinnig; duidelijk; klaar
はきはきhakihaki (1) helder; duidelijk; doorzichtig; klaar; limpide; (2) helder; kort en bondig; gevat; fijnzinnig; pittig; (3) levendig; monter; fris; kwiek; vlot
はっきりhakkiri (1) duidelijk; klaar; goed (waarneembaar); helder; scherp (begrensd); geprononceerd; uitgesproken; niet mis te verstaan; ondubbelzinnig; vastomlijnd; scherpomlijnd; welomschreven; welomlijnd; levendig [bv. zich ~ herinneren]; exact; zeker; (2) opgewekt [van gemoed; geestesgesteldheid]; helder [van weersgesteldheid]; bestendig; (3) ronduit; oprecht; eerlijk; openhartig; open; rechtuit; rechtdoorzee; onomwonden; onverbloemd; ruiterlijk
はっきりしたhakkirishita (1) klaar; duidelijk; helder; goed waarneembaar; scherp; expliciet; afgetekend; welomlijnd; welomschreven; (2) zeker; exact; uitgesproken; ondubbelzinnig
はっきりするhakkirisuru (1) duidelijk; klaar; goed (waarneembaar); helder; scherp (begrensd); geprononceerd; uitgesproken; niet mis te verstaan; ondubbelzinnig; vastomlijnd; scherpomlijnd; welomschreven; welomlijnd; levendig [bv. zich ~ herinneren]; exact; zeker; (2) opklaren; helderder worden; verbeteren [ook m.b.t. ziekte]
クリアkuria (1) helder; klaar; duidelijk; (2) [gesch.] curia; (3) Clear
レディredi (1) lady; dame; vrouwe; (2) Redi; (3) klaar!; [sportt.] klaar (voor de start)?
レディーredii (1) dame; vrouw; lady; (2) kant-en-klaar ~; van tevoren klaargemaakt ~; (3) klaar!; [sportt.] klaar (voor de start)?
上がるagaru (1) [段を] opgaan; oplopen; opkomen; [坂を] opklimmen; beklimmen; [二階に] naar boven gaan; komen; (2) [幕が] opgaan; [遮断機が] omhooggaan; [狼煙; 花火が] opstijgen; omhoogstijgen; de lucht in gaan; omhoogvliegen; [煙が] optrekken; [火の手が] oplaaien; [旗が] in top gaan; gehesen worden; [表彰の額が] opgehangen worden; [馬が] steigeren; [髪が] recht overeind gaan staan; te berge rijzen; [神が] opvaren; verrijzen; ten hemel klimmen; [声が] zich verheffen; geslaakt worden; [歓声が] weerklinken; [名が] beroemd worden; (3) [草が] uit de grond komen; uitkomen; opgroeien; opschieten; oprijzen; omhoogrijzen; opwassen; kiemen; (4) [水から] uit het water komen; [風呂; 湯から] uit (het) bad komen; [陸に] op het droge komen; aan land gaan; landen; (5) [事実が] aan het licht komen; aan de dag komen; aan de oppervlakte komen; bovenkomen; gevonden worden; blijken; zich voordoen; zich manifesteren; optreden; [証拠が] voorhanden komen; [成果が] resultaat opleveren; [効果が] effect sorteren; uitwerking hebben; (6) [物価; 血圧; 気温が] stijgen; oplopen; opslaan; klimmen; toenemen; hoger worden; [econ.] aantrekken; [程度が] aan kracht winnen; verhevigen; groter worden; groeien; aangroeien; vermeerderen; [右肩が] hoger uitkomen; (7) [初舞台で] flippen; panikeren; de kluts kwijtraken; van de wijs raken; [Belg.N.] de trac in z'n lijf krijgen; (8) [利益が] opbrengen; opleveren; afwerpen; geven; afkomen; voortkomen; (9) [地位が] promotie maken; promoveren; klimmen; opklimmen; bevorderd worden; zich opwerken; (10) [成績; 腕前が] verbeteren; vooruitgang boeken; [男ぶりが] er knapper op worden; opknappen; [意気が] opleven; opkikkeren; opgemonterd raken; opfleuren; [調子が] op dreef komen; op gang komen; in de stemming raken; (11) [大学に] aan de universiteit komen; [学校に] voor het eerst naar school gaan; beginnen; overgaan; (12) [座敷に] binnengaan; binnenkomen; binnentreden; ingaan; [舞台に] op het toneel komen; ten tonele komen; op het toneel verschijnen; opgaan; optreden; [妓楼に] bezoeken; naar de hoeren gaan; [お屋敷に] in dienst gaan; (13) [京都で] naar het noorden gaan; noordwaarts reizen; noordelijk trekken; [田舎から] naar het stedelijk gebied gaan; naar de grote stad; hoofdstad overkomen; [大阪で] naar het kasteel gaan; (14) teruggaan in tijd; opklimmen; dateren van; uit; (15) [仕事が] ten einde komen; afkomen; klaarkomen; gereedkomen; voltooid worden; afraken; (16) [双六; トランプ; マージャンで] winnen; uit zijn; (17) [雨が] ophouden; optrekken; [夕立が] wegtrekken; overgaan; [脈; 月経; つわりが] stoppen; aflopen; [乳が] minder melk beginnen geven; aflaten; [バッテリーが] het laten afweten; leeglopen; (18) [魚; 貝; 虫が] sterven; [草木が] afsterven; verdorren; verwelken; [蚕が] zich verpoppen; beginnen te spinnen; (19) [商売が] kwakkelen; sukkelen; (20) [犯人が] gearresteerd worden; gevat worden; aangehouden worden; ingerekend worden; gesnapt worden; opgepakt worden; (21) [領地; 役目が] verbeurdverklaard worden; geconfisqueerd worden; (22) [お灯明が] geofferd worden; gebracht worden; geschonken worden; (23) [貴人の膳が] afgeruimd worden; (24) [天ぷらが] gefrituurd worden; gebakken worden; (25) [hum.] gaan; op bezoek gaan; komen; z'n opwachting maken bij; langsgaan; langskomen; (26) [hon.] eten; drinken; nemen; nuttigen; gebruiken; (27) […~] klaar-; af-; gereed-; (28) […~] hevig …; intens …; compleet …; (29) […~] [krachtterm]
ryou (a) helder; klaar; (b) helderklinkend; sonoor
分暁bungyou (1) dageraad; het aanbreken van de dag; (2) helder begrip; klaar inzicht; (3) klaar; helder; duidelijk; niet mis te verstaan
判明hanmei (1) duidelijk; klaar; evident; apert; (2) [cartesische fil.] onderscheiden; distinct
平明heimei (1) dageraad; ochtendstond; (2) duidelijk; klaar; verstaanbaar; helder
明らかakiraka (1) klaar; helder; (2) duidelijk; klaarblijkelijk; kennelijk; evident; onmiskenbaar; manifest; apparent; (3) wijs; zindelijk; (4) opgewekt; opgeruimd
明らかなakirakana duidelijk; klaar; kennelijk; onmiskenbaar; uitgesproken; aanwijsbaar; apert; evident; onomstotelijk
明るいakarui (1) licht; helder; klaar; (2) opgewekt; vrolijk; zonnig; (3) fair; eerlijk; clean; schoon; rooskleurig; (4) op de hoogte van; met; bekend met; goed kennen; goed thuis in; bedreven in; ervaren in; geverseerd in; onderlegd in; vertrouwd met
明晰meiseki (1) klaarheid; duidelijkheid; ondubbelzinnigheid; (2) klaar; duidelijk; ondubbelzinnig
明白meihaku duidelijk; klaar; zonneklaar; niet mis te verstaan; aanwijsbaar; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; kennelijk; apert; evident; klaarblijkelijk
明瞭meiryou (1) klaarheid; duidelijkheid; helderheid; luciditeit; begrijpelijkheid; verstaanbaarheid; (2) klaar; duidelijk; helder; lucide; doorzichtig; limpide; evident; begrijpelijk; verstaanbaar
明確meikaku (1) duidelijkheid; klaarheid; ondubbelzinnigheid; helderheid; (2) duidelijk; klaar; ondubbelzinnig; helder
明確なmeikakuna duidelijk; klaar; ondubbelzinnig; helder
saya (1) [~に] klaar; duidelijk; (2) [~に] netjes; zuiver; (3) [~に] ruisend; ritselend
mei (1) licht; helderheid; klaarte; (2) inzicht; scherpzinnigheid; (3) zicht; (a) helder; licht; klaar; (b) gaaf; schitterend; (c) dagen; dag worden; (d) duidelijk; klaar; (e) inzicht; scherpzinnigheid; (f) deze wereld; hiernumaals; (g) godheid
易しいyasashii (1) gemakkelijk; eenvoudig; makkelijk; [m.b.t. sommetje] simpel; [m.b.t. taal] duidelijk; (2) onverzorgd; onzorgvuldig; nonchalant; slordig; onachtzaam; lichtvaardig; achteloos; onattent; onoplettend; onopmerkzaam; (3) begrijpelijk; te begrijpen; verstaanbaar; bevattelijk; helder; klaar
kou klaar; schijnen; schitteren
晴れたhareta helder; klaar; openluchtig
晴朗seirou [~な天気] helder; klaar; mooi; fraai; onbewolkt; zonnig; wolkeloos; sereen
rou (a) zonnig; vrolijk; (b) sonoor; klaar
朗らかhogaraka (1) stralend; schitterend; helder; klaar; sonoor; (2) opgewekt; opgeruimd; vrolijk; zonnig; monter
歴然rekizen duidelijk; klaar; evident; uitgesproken; kennelijk; klaarblijkelijk; merkbaar; zichtbaar; waarneembaar; manifest; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; ontwijfelbaar; onloochenbaar; niet mis te verstaan
涼しいsuzushii (1) koel; verfrissend; lekker fris; (2) [m.b.t. ogen; stem enz.] helder; klaar; fris; cool
清いkiyoi (1) vlekkeloos; klaar; helder; zuiver; puur; (2) nobel; eerbaar
清かsayaka (1) helder; klaar; stralend; (2) schel
清らかkiyoraka rein; zuiver; helder; klaar; puur; schoon; clean; proper; kuis; zedig
清澄seichou klaar; helder; zuiver; lucide; limpide
sei (a) klaar; helder; (b) zuiver; rein; (c) koel; verfrissend; (d) netjes maken; opruimen; (e) [= honoratief voorvoegsel]
澄み切ったsumikitta klaar; helder; zuiver; rein; sereen
澄んだsunda helder; klaar; onvertroebeld; doorzichtig; transparant; sereen; lucide; limpide
澄明choumei klaar; helder; lucide; zuiver
爽やかsawayaka (1) fris; verfrissend; verkwikkend; hartsterkend; hartversterkend; opwekkend; tintelend; pittig; (2) duidelijk; klaar; helderklinkend; sonoor; [m.b.t. iems. woorden] vlot; vloeiend; levendig; (3) aangenaam; hartverwarmend; joviaal; gul
爽やかなsawayakana (1) fris; verfrissend; verkwikkend; hartsterkend; hartversterkend; opwekkend; tintelend; pittig; (2) duidelijk; klaar; helderklinkend; sonoor; [~言葉] vlot; vloeiend; levendig; (3) aangenaam; hartverwarmend; joviaal; gul
用意youi (1) voorbereiding; voorbereidsel; preparatie; toebereidsel; preparatieven; (2) zorgzaamheid; gereedheid; (3) klaar? [frase bij de start van een wedstrijd om tot paraatheid te manen]
簡明kanmei (1) eenvoud; duidelijkheid; klaarheid; helderheid; zakelijkheid; beknoptheid; concisie; bondigheid; puntigheid; (2) eenvoudig; duidelijk; klaar; helder; zakelijk; beknopt; concies; bondig; puntig; laconiek; kort en krachtig
簡明にkanmeini eenvoudig; duidelijk; klaar; helder; zakelijk; beknopt; concies; bondig; puntig; laconiek; kort en krachtig
透明toumei (1) transparantie; doorzichtigheid; doorschijnendheid; helderheid; klaarheid; diafanie; (2) transparant; doorzichtig; doorschijnend; helder; klaar; [fig.] kristallijn; limpide; diafaan
透明なtoumeina transparant; doorzichtig; doorschijnend; helder; klaar; [fig.] kristallijn; limpide; diafaan
arawa (1) bloot; naakt; duidelijk zichtbaar; (2) openbaar; publiek; publiekelijk; (3) open; openlijk; onverholen; onverbloemd; onverheeld; onbewimpeld; onbedekt; onomwonden; vrijuit; openhartig; eerlijk; ronduit; (4) duidelijk; onmiskenbaar; apert; klaar; merkbaar; manifest; evident; uitgesproken; uitdrukkelijk; expliciet
鮮やかazayaka (1) klaar; scherp; helder; hel; duidelijk; intens; geprononceerd; fel; levendig; sprekend; sterk uitkomend; schel; knal-; hard-; (2) bedreven; handig; kundig; deskundig; vakkundig; capabel; bekwaam; vaardig; behendig; slim; kunstig; prima; (3) prachtig; fraai; mooi; knap; schitterend; stralend; briljant; (4) vers; fris; fleurig
鮮明senmei helder; klaar; duidelijk; scherp; hel; fel; levendig
鮮明なsenmeina helder; klaar; duidelijk; scherp; hel; fel; levendig
鮮明にsenmeini helder; klaar; duidelijk; scherp; hel; fel; levendig
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.49 sec. jiten.nl: 7 treffers, warandict: 53 treffers (zoekopdracht: 'klaar', strategie: exact). 
2005-2023