
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
au・合ふ
(合う) i.w. (1) [適合] passen. (2) [一致] het eens zijn; eensgezind zijn. (3) [符號] overeenstemmen; uitkomen; beantwoorden aan. (俗) kloppen. (4) [氣候食物が] goed bekomen; goed zijn voor. (5) [調律] harmonieeren; goed samenklinken. (6) [正當] juist zijn; goed loopen (時計が). ¶ 上衣が合はない de jas past niet. ¶ 意見が合ふ van dezelfde opinie zijn. ¶ 勘定が合はない de rekening klopt niet. ¶ 人相書に合って居る stemt overeen met het signalement; beantwoordt aan de beschrijving. ¶ 御口に合ひますか is het naar uw smaak? ¶ 蝦が性に合はない kreeft bekomt mij niet goed; ik kan niet tegen kreeft. ¶ 此のピアノは調子が合はない deze piano is ontstemd. ¶ 間に合ふ op tijd zijn.
SUPPLEMENT (trefwoord)
hai・はい
(tussenwerpsel) (1) [reactie die instemming betuigt met een voorafgaande uiting die bevestigend is of bevestiging impliceert] ja; jawel; jazeker; ik snap het; oké; akkoord. [reactie die instemming betuigt met een ontkennende vraag] nee; dat is [niet] zo; klopt. ¶ 「分かりますか」「はい、わかります」 ‘wakarimasu ka?’ ‘hai, wakarimasu’ ‘begrijp je het?’ ‘Ja, ik begrijp het’. ¶ 「分かりませんか」「はい、分かりません」 ‘wakarimasen ka?’ ‘hai, wakarimasen’ ‘begrijp je het niet?’ ‘nee, ik begrijp het niet’. ¶ 「入ってよろしいですか」「はい、どうぞ」 ‘haitte yoroshii desu ka?’ ‘hai dōzo’ ‘mag ik binnenkomen?’ ‘ja, alsjeblieft’. ¶ 「あなた達は学生ですか」 「はい、そうです」 anatatachi wa gakusei desu ka?’ ‘hai, sō desu’ ‘zijn jullie studenten?’ ‘ja, dat klopt’. ¶ 「今日来ませんか」 「はい」 ‘kyō wa kimasen ka?’ ‘hai’ ‘komt hij vandaag niet?’ ‘nee’. ¶ 「明日も来てくれませんか」 「はい、伺います」 ashita mo kite kuremasen ka?’ ‘hai, ukagaimasu’ ‘[waarom] kom je morgen ook niet?’ ‘dat is goed, ik zal komen’. (2) [om aan te geven dat men luistert] oh?; ah; oh ja? (3) [om aan te geven dat men aanwezig is] hier ben ik! present! (4) [om de aandacht te trekken wanneer men iets wil geven of gaan zeggen of vragen] ¶ 「はい。こちらがレシートです」 hai. kochira ga reshiito desu’ ‘alstublieft, hier is uw bon’. ¶ 「はい、百円のおつりです」 hai, hyaku en no otsuri desu’ ‘alstublieft, 100 Yen wisselgeld’. ¶ 「はい、あなたの鍵です」 hai, anata no kagi desu’ ‘hier, je sleutels’. ¶ 「はい」「何ですか」 「ちょっと質問があるんですが」 ‘hai’ ‘nan desu ka’ ‘chotto shitsumon ga arun desu ga’ ‘meneer?’ ‘wat is er?’ ‘ik wil iets vragen ...’
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <kloppen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
どやすdoyasu (1) slaan; kloppen; een klap geven; afranselen; afrossen; een pak slaag geven; (2) schreeuwen tegen; aanschreeuwen; aanbrullen; uitkafferen; aansnauwen; afsnauwen; aanblaffen; afblaffen; afbekken; uitvaren tegen
ノックするnokkusuru (1) kloppen; aantikken; [ドアを] aankloppen; (2) [honkb.] oefenballetjes slaan [om de binnenvelders te trainen]
下す ; 降すkudasu (1) neerlaten; laten zakken; strijken; (2) geven; schenken; verlenen; toekennen; (3) [命令を] uitvaardigen; [判決を] uitspreken; vellen; strijken; [結論を] trekken; (4) [自ら手を] doen; uitvoeren; verrichten; (5) [おなかを] buikloop; diarree hebben; [虫を] wormen hebben; (6) [敵を] verslaan; winnen van; overwinnen; kloppen
似うsoguu passen; harmoniëren; staan; matchen; overeenkomen; overeenstemmen; kloppen; stroken; gepast zijn; passend zijn
倒す ; 斃す (bet. 3) ; 殪す (bet. 3) ; 仆す (bet. 3)taosu (1) doen (om)vallen; omslaan; tuimelen; kantelen; vellen; omstoten; omverstoten; omverduwen; neerleggen; omhalen; omwerpen; omduwen; omgooien; omwippen; omslaan; omstorten; omsmijten; neerslaan; neerduwen; neervellen; neerhalen; neertrekken; kiepen; tegen de grond werken; gooien; slaan; omkippen; [inform.] omkiep(er)en; [inform.; scherts.] omkukelen; [i.h.b.] omverlopen; [i.h.b.] omverrennen; [i.h.b.] omverrijden; [m.b.t. kegelspel] omverkegelen; [i.c.m. 稲を] doen legeren; (2) omverwerpen; omvergooien; omverhalen; ten val brengen; wippen; te gronde richten; uit het zadel werpen; (3) doden; doen sneuvelen; neervellen; neerleggen; ombrengen; [inform.] omleggen; [arch.] vellen; (4) verslaan; slaan; kloppen; onderuithalen; overwinnen; neerwerpen; [fig.] vloeren; [uitdr.] in het zand; stof doen bijten; (5) [m.b.t. schulden] niet delgen; terugbetalen; (financieel) aderlaten; oplichten; afzetten
参らせるmairaseru (1) vellen; afmaken; overwinnen; verslaan; kloppen; eronder krijgen; aan het kortste eind doen trekken; (2) [hum.] schenken; aanbieden; geven; aanreiken; (3) [hum.] […参らせる] doen; verrichten
叩く ; 敲くtataku (1) slaan; kloppen; meppen; [軽く] tikken; aantikken; [激しく] bonzen; beuken; hameren; [どんと] bonken; [手を] klappen; [ごつんと] stompen; [口を] roeren; [i.h.b.] bekloppen; [i.h.b.] aankloppen; [ピアノの鍵を] aanslaan; (2) aanvallen; attaqueren; bekritiseren; hekelen; de volle laag geven; de wind van voren geven; onder vuur nemen; ervan langs geven; (3) bestoken; aanvallen; (4) [意見を] polsen; peilen; (5) [肉を] fijnsnijden; hakken; (6) [値段を] drukken; doen zakken; naar beneden brengen; reduceren; afpingelen; beknibbelen
合うau (1) passen; gepast zijn; passend zijn; geschikt zijn; zitten; (2) goed staan; passen; betamen; behoren; voegen; sieren; (3) overeenstemmen; overeenkomen; stroken; matchen; beantwoorden aan; in overeenstemming zijn; harmoniëren; samengaan; samenvallen; coïncideren; (4) kloppen; juist zijn; correct zijn; [帳尻が] sluiten; gelijk uitkomen; (5) [時計が] gelijklopen; (6) renderen; lonend zijn; de moeite lonen
当たるataru (1) raken; treffen; slaan; botsen tegen; stoten op; [gew.] hitten; itten; (2) [的に〜] raak zijn; doel treffen; aankomen; (3) [光; 雨; 風が〜] reiken; inwerken; vallen in; invallen; (4) pijn doen aan; deren; schrijnen; [果物は] gekneusd raken; bruine plekken krijgen; (5) [宝くじで〜] prijs hebben; in de prijzen vallen; [一等に〜] winnen; (6) [予測が〜] uitkomen; kloppen; (7) [批判が〜] terecht zijn; opgaan; (8) [芝居は〜] een succes zijn; (9) [果物が〜] goed vrucht dragen; (10) [フグに〜] vergiftigd raken; (11) [敵に〜] het opnemen tegen; ertegenaan gaan; bevechten; (12) [日曜日に〜] vallen op; overeenkomen met; [百円に〜] overeenstemmen met; corresponderen met; [東に〜] liggen; (13) [難局に〜] aanpakken; bij de hoorns vatten; pakken; (14) uithalen naar; tegen; zich afreageren op; (15) [辞書; 出典に〜] raadplegen; naslaan; [本人に〜] aftoetsen; (16) [課題が〜] toegewezen; toebedeeld krijgen; belast worden met; op z'n bord krijgen; opdraaien voor; aan bod komen; aan de beurt komen; (17) [任に〜] zich bezighouden met; waarnemen; op zich nemen; (18) [honkb.] vaak hits of homeruns scoren; (19) [mahjong] promoveren; (20) [胡麻を〜] fijnmalen; fijnstampen; vijzelen; (21) [ひげを〜] scheren; (22) [魚が〜] in het aas bijten; aanbijten
当直するtouchokusuru dienst hebben; wacht houden; kloppen; [Belg.N.] van wacht zijn
打ちのめすuchinomesu (1) tegen de grond slaan; neerslaan; vloeren; (2) terneerslaan; deprimeren; neerslachtig maken; ontmoedigen; moedeloos maken; (3) [sportt.] kloppen; verslaan; eronder krijgen; murm beuken
打ち勝つ ; 打ち克つuchikatsu (1) overwinnen; winnen van; zegevieren; te boven komen; verslaan; kloppen; (2) [sportt.] (een klasse) beter spelen dan; overklassen; overspelen
打ち破るuchiyaburu (1) stukbreken; doorheen breken; doorbreken; slopen; stukslaan; inslaan; inbeuken; [旧弊を] uit de weg ruimen; vernietigen; (2) verslaan; kloppen; overwinnen; het winnen van; in de pan hakken
打ち負かすuchimakasu smadelijk verslaan; overwinnen; winnen van; kloppen; de vloer aanvegen met; inmaken; inblikken
打つutsu (1) slaan; een slag geven; kloppen; beuken; botsen; [タイプライターを] tikken; typen; aanslaan; (2) [een klok] luiden; [een uurwerk] slaan; (3) roeren; ontroeren; beroeren; indruk maken; raken; (4) [een nagel] indrijven; (5) besprenkelen; besproeien; bewateren; (6) een vlecht maken; vlechten; (7) [een spel] spelen; (8) [land] bebouwen; ploegen; (9) [een zwaard e.d.] smeden; (10) [een net; vangnet] werpen; [een net; vangnet] gooien; (11) [een telegram] sturen
打破するdahasuru (1) tenietdoen; opheffen; wegruimen; doorbreken; slechten; stukslaan; slopen; uit de weg ruimen; doorprikken; omverwerpen; (2) [敵を~] verslaan; kloppen; in de pan hakken
打da (1) [honkb.] batting; het slaan met het bat; [golf] slag; stroke; (a) slaan; kloppen; (b) verrichten; uitvoeren; (c) [honkb.] slaan; batten
打chou slaan; kloppen
掻き回すkakimawasu (1) omroeren; roeren; oproeren; [卵を] klutsen; kloppen; [火を] rakelen; [gew.] reukelen; oppoken; opporren; (2) omwoelen; doorwoelen; doorwroeten; overhoophalen; door elkaar halen; omhalen; omverhalen; binnenste buiten keren; in de war maken; rommelen; scharrelen
掻き立てる ; 攪き立てるkakitateru (1) aanjagen; aanstoken; opstoken; aanwakkeren; aanvuren; aanblazen; oppoken; opporren; [m.b.t. ei] opkloppen; kloppen; (2) opwekken; wekken; prikkelen; gaande maken
撃破するgekihasuru [敵を] verslaan; overwinnen; kloppen; een nederlaag toebrengen; verpletteren; vernietigen; in de pan hakken; kapotmaken; breken
攪拌するkakuhansuru [cul.] roeren; doorroeren; omroeren; mixen; mengen; [卵を] klutsen; kloppen; opkloppen; stijf slaan
泡立てるawadateru schuim kloppen; tot schuim slaan; stijf slaan; [卵を~] eieren klutsen; kloppen; [クリームを~] slagroom opkloppen
破るyaburu (1) scheuren; stuktrekken; stukscheuren; doorscheuren; verscheuren; rijten; (2) breken; stukmaken; vernielen; afbreken; [een deur] inbeuken; forceren; openbreken; inslaan; [een ruit] intikken; stukslaan; verbrijzelen; [een muur] doorslaan; uitbreken; (3) [openbare orde] verstoren; [iemands droom] aan scherven slaan; [de harmonie] verbreken; [de stilte] doorbreken; [een record] verbeteren; breken; (4) [iemands plannen] doorkruisen; dwarsbomen; verijdelen; frustreren; (5) [zijn belofte] schenden; inbreken in [een gebouw]; [een bank] kraken; [een traditie] loslaten; [spelregels] overtreden; inbreuk maken op [iemands rechten]; met voeten treden; zondigen tegen [een gebod]; (6) ontsnappen uit [de gevangenis]; heenbreken door [een barrière]; uitbreken uit; (7) [de vijand] verslaan; overwinnen; [de tegenstander] kloppen; (8) verwonden; wonden; een wond toebrengen aan; kwetsen; blesseren; bezeren; [de huid] openhalen; (9) krenken; grieven; deren; aantasten; ontstemmen
薙ぎ倒すnagitaosu (1) vellen; neermaaien; (2) [sportt.] verslaan; kloppen; overwinnen
負かすmakasu verslaan; kloppen; het winnen van; de baas zijn; eronder krijgen
踊る ; 跳る (bet. 2)odoru (1) dansen; (2) springen; sprongetjes maken; huppelen; (3) [m.b.t. hart] kloppen; opgewonden zijn; verrukt zijn; zeer enthousiast zijn; (4) naar iemands pijpen dansen; (5) dubbele intrest opbrengen
鼓動するkodousuru kloppen; bonzen; slaan; bonken; pulseren; palpiteren
Tijd: 0.48 sec. jiten.nl: 4 treffers, warandict: 28 treffers (zoekopdracht: 'kloppen', strategie: exact).
2005-2023