
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
dekiru・出來る
(出来る) i.w. (1) [仕上がる] gereed zijn; voltooid zijn. (2) [製造] gemaakt zijn; vervaardigd zijn. (3) [生長] groeien. (4) [出産] geboren zijn. (5) [發生] voorkomen; gebeuren; voortspruiten uit. (6) [熟達] bekwaam zijn in; goed kennen. (7) [能力] kunnen; in staat zijn. ¶ 出來るなら zoo mogelijk. ¶ 出來るだけ zoo veel mogelijk. ¶ 出來る限りの力で met alle macht. ¶ 御飯が出來ました het eten is klaar. ¶ 此の卓子は能く出來て居る deze tafel is goed gemaakt. ¶ 松はことによく出來る denneboomen groeien hier goed. ¶ コレラ患者が船に出來た er is een geval van cholera aan boord voorgekomen. ¶ 蘭語が出來る hij kent Hollandsch. ¶ 十里步くことが出來る tien mijl kunnen lopen.
hayai・早い
(速い、疾い、捷い) bn. snel; vlug; spoedig; prompt; vroeg. ¶ 早い話が in ’t kort gezegd. ¶ 仕事が早い vlug zijn werk doen. ¶ 足が早い hard kunnen loopen. ¶ 進步が早い snelle vorderingen maken; vlug vooruitkomen. ¶ 一刻も早いがよい hoe eerder hoe beter. ¶ 東京は火事早い in Tokyo komt dikwijls brand voor. ¶ 君は朝は早いか sta je gewoonlijk vroeg op? ¶ 林檎は今もいでは早過ぎる het is nog te vroeg om appels te plukken.
ugoku・動く
i.w. (1) [動く] bewegen; zich bewegen. (2) [移動] van plaats veranderen; zich verplaatsen. (3) [運轉] loopen; gaan; werken. (4) [變動] veranderen; zich wijzigen. (5) [搖ぐ] schommelen; schudden. (6) [感ずる] geroerd worden; getroffen zijn. ¶ 動かざる onbewegelijk; roerloos; (心の) onbewogen; onverschillig. ¶ 動かざる事泰山の如し rotsvast; onwankelbaar. ¶ 品が一寸も動かない er wordt niets verkocht. ¶ 時計が動かなくなった het horloge staat stil. ¶ 一寸も動くことはならぬぞ verroer je niet!; blijf stokstil staan!
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <lopen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
ずれるzureru (1) zich verplaatsen; (ver)schuiven; van zijn plaats raken; uit positie raken; scheef gaan; lopen; [i.h.b.] afschuiven; [i.h.b.] (af)glijden; [m.b.t. lading] werken; [i.c.m. 錨が] krabben; (2) afwijken; afdwalen; deviëren; uit de pas raken; uit zijn verband raken; [i.h.b.] werkelijkheidszin verliezen; [i.h.b.] uit de maat raken
作動するsadousuru functioneren; draaien; lopen; werken
冒すokasu (1) trotseren; tarten; uitdagen; het hoofd bieden; braveren; [危険を] lopen; riskeren; wagen; op het spel zetten; in de waagschaal stellen; (2) [geneesk.] aantasten; schaden; treffen; (3) schenden; ontheiligen; profaneren; ontwijden; desacraliseren; violeren; afbreuk doen aan; lasteren; [veroud.; lit.t.] schennen; (4) [姓を] aannemen; voeren; dragen; [i.h.b.] claimen; usurperen; zich aanmatigen; zich uitgeven voor
動き出すugokidasu in actie komen; aan de gang gaan; in beweging komen; beginnen te bewegen; lopen; rijden; van start gaan; op gang komen; gaan bewegen; zich in beweging zetten
動くugoku (1) bewegen; zich bewegen; in beweging zijn; (2) van plaats veranderen; van positie veranderen; zich verplaatsen; (3) schommelen; wiegen; heen en weer bewegen; schudden; (4) [m.b.t. machine; toestel] lopen; aan staan; werken; in werking zijn; aangeschakeld zijn; functioneren; gaan; (5) handelen; doen; actief zijn; werken; bezig zijn; onledig zijn; in de weer zijn; in het getouw zijn; (6) beïnvloed worden; een invloed ondergaan; beheerst worden; wankelen; fluctueren; schommelen; (7) ontroerd zijn; geroerd zijn; onder de indruk zijn; getroffen zijn; geraakt zijn; geëmotioneerd zijn; (8) veranderen; veranderd worden; zich wijzigen; een wijziging ondergaan; (9) overgeplaatst worden [naar een andere positie; werkplaats]; een andere standplaats krijgen
填まる ; 嵌まるhamaru (1) geraken in; (verzeild) raken in; vallen in; terechtkomen in; belanden in; (2) passen; geschikt; gepast; geknipt zijn voor; [条件に] voldoen aan; (3) klem raken; lopen; varen in; vast komen te zitten in; vastraken in; blijven steken in; (4) verliefd; smoorverliefd; dolverliefd zijn op; smoor; gek; dol zijn op; helemaal weg zijn van; stapel zijn op; (5) trappen in; beetgenomen worden; [計略に] in de val lopen; (6) gek; verzot; dol; verkikkerd; wild; tuk zijn op; weg zijn van; helemaal bezeten zijn van; zich zwaar interesseren voor; een ~freak zijn; helemaal into ~ zijn; geheel vervuld zijn van; warm lopen voor; enthousiast zijn over; verslaafd zijn aan
引き離すhikihanasu (1) uit elkaar trekken; (van elkaar) scheiden; (van elkaar) wegnemen; (2) achter zich laten; een voorsprong nemen op; op afstand zetten; vooruitlopen op; wegrijden van; demarreren uit; [sportt.] ontsnappen; [sportt.] weglopen; vóór gaan rijden; lopen
歩きaruki (1) het gaan; lopen; gang; [~で] te voet; (2) loopjongen; bezorger
歩くaruku wandelen; lopen; bewandelen; belopen; begaan
歩むayumu (1) gaan; wandelen; lopen; op stap gaan; stappen; (2) z'n gang gaan; z'n loop nemen; zich ontwikkelen
歩行するhokousuru lopen; gaan; wandelen; te voet gaan
流れるnagareru (1) stromen; vloeien; lopen; [form.] vlieten; biggelen [van tranen]; (2) wegspoelen; (door het water) meegevoerd worden; meedrijven; vlotten; (3) voorbijstromen; voorbijtrekken [b.v. van wolken]; kruien; overgaan; (4) circuleren [b.v. van praatjes]; rondgaan; (5) verstrijken [m.n. van tijd]; voorbijgaan; verglijden; verlopen; omgaan; [form.] vlieden; [form.] vervlieden; (6) zwalken; zwerven; dwalen; dolen; afdwalen; afwijken (van de juiste richting enz.); zich verlopen [in de wijn enz.]; zich [aan een ondeugd enz.] overleveren; [de verkeerde richting] uitgaan; (7) vervallen [m.n. van pandgoed]; verlopen; verbeurdverklaard worden; (8) [fig.] in het water vallen; afgelast worden; afgeblazen worden; niet doorgaan; (9) [van onvoldragen vrucht] ontijdig geboren worden; afdrijven
稼働する ; 稼動するkadousuru werken; lopen; draaien; functioneren
突き当る ; 衝き当る ; 突き当たるtsukiataru (1) botsen tegen; (op; aan)botsen tegen; in botsing komen met; knallen tegen; [op de klippen enz.] lopen; (2) [m.b.t. wegen] uitmonden in; uitkomen op; uitlopen op; [fig.] te maken krijgen met; terechtkomen in; stuiten op
続くtsuzuku (1) aanhouden; (blijven) duren; aanlopen; voortduren; zich voortzetten; continueren; (in stand) blijven; vervolgd worden; voortgaan; doorgaan; aan de gang zijn; gaande zijn; verder gaan; [i.h.b.] zich uitstrekken; [m.b.t. series e.d.] lopen; (2) elkaar opvolgen; volgen (op); nagaan; de volgende zijn; komen na; aansluiten op; vervolgens plaatsvinden; succederen; opeenvolgen; (3) [m.b.t. (water)wegen; ruimten enz.] leiden (naar); uitkomen (op); lopen; (4) wordt vervolgd; ===== Flexie =====; {| border="1" ; | Grondvorm || Stam || MZK || RYK || SSK || RTK || KTK || MRK || Flexie; |-; | 続く; | つづ || か ; こ || き ; い || く || く || け || け || godan; |}
行き来する ; 往き来するikikisuru (1) heen en weer gaan; lopen; komen en gaan; over en weer gaan; (2) omgaan met; omgang hebben met; over de vloer komen
行き来する ; 往き来するyukikisuru (1) heen en weer gaan; lopen; komen en gaan; over en weer gaan; (2) omgaan met; omgang hebben met; over de vloer komen
行く ; 往く ; 逝くiku (1) gaan; lopen; wandelen; zich begeven naar; aangaan op; (2) naar wens lopen; lekker lopen; goed werken; succesvol zijn; (3) sterven; overlijden; heengaan; (4) klaarkomen; afgaan
走るhashiru (1) rennen; lopen; hollen; snellen; vliegen; stormen; stuiven; [arch.; door het gebeente; de leden enz.] varen; [w.g.; lit.t.] reilen; [Barg.] dinkelen; (2) zich snel voortbewegen; rijden [bv. van voertuigen]; karren; lopen [bv. van vaartuigen]; [Barg.] poken; (3) weglopen; wegrennen; wegvluchten; vluchten; op de loop gaan; op de vlucht gaan; het hazenpad kiezen; (4) overlopen; overgaan; deserteren; (5) [geëmotioneerd enz.] raken; worden; [tot uitersten enz.] vervallen; gaan doen aan; zich overgeven aan; [het dievenpad enz.] opgaan; (6) vlotten; lopen; (7) lopen; zich uitstrekken; gelegen zijn; (8) schieten [bv. pijn]; flitsen
足並みを乱すashinamiwomidasu (1) uit de pas; maat gaan; uit de pas raken; lopen; (2) [fig.] de eensgezindheid verstoren; het gesloten front breken; niet met de ander meedoen; zijn eigen gang gaan
通ずるtsuuzuru (1) lopen; passeren; heen en weer gaan; voeren naar; leiden naar; uitgeven op; uitkomen op; toegang geven; verlenen tot; in verbinding staan met; communiceren; verbinden; aansluiten op; [電話が] verbinding; contact krijgen met; bereiken; (2) overkomen; begrepen worden; verstaan worden; duidelijk zijn; [言語が] gesproken worden; (3) bedreven zijn in; ervaren zijn in; geverseerd zijn in; vertrouwd zijn met; goed op de hoogte zijn van; goed ingelicht zijn over; thuis zijn in; z'n weetje weten van; bekend zijn met; goed kennen; veel afweten van; beheersen; (4) intieme omgang hebben; een affaire hebben met; in het geheim een liefdesverhouding hebben met; vreemdgaan; overspel plegen; [Barg.] eisjedies gaan; (5) [敵に] in verbinding staan met de vijand; onder een hoedje spelen; samenzweren; collaboreren; samenspannen; handjeklap doen; spelen; handjeklappen; gemene zaak maken; heulen met; (6) [natuurk.] doorlaten; geleiden; [電流を] onder stroom zetten; (7) duidelijk maken; bekendmaken; kenbaar maken; informeren; inlichten; doorgeven; op de hoogte brengen; kennis geven van; communiceren; overbrengen; [敵に] verraden; (8) [一年を] zich uitstrekken over; beslaan; bestrijken; omvatten; innemen; in beslag nemen; belopen; (9) [情けを] vreemdgaan; overspel plegen; [veroud.] achteruitslaan; (10) inzenden; insturen; indienen; bezorgen; [名前; 名刺を] geven; (11) [ラジオを] als medium gebruiken
運転するuntensuru (1) [een voertuig] besturen; (2) [een machine] bedienen; doen werken; doen draaien; draaiende houden; (3) [m.b.t. machine] in beweging zijn; lopen; werken; in werking zijn
際立つkiwadatsu in het oog vallen; springen; lopen; opvallen; uitspringen; afsteken; zich aftekenen; duidelijk uitkomen; opmerkelijk; opvallend zijn
馳せるhaseru (1) lopen; rennen; hollen; snellen; ijlen; draven; galopperen; (2) jagen; drijven; doen galopperen; galop brengen; (3) [気持ち; 思いを] laten; doen uitgaan naar; toedragen; (4) [名前; 名声を] z'n naam vestigen; verbreiden; bekend maken; beroemd worden
Tijd: 0.5 sec. jiten.nl: 7 treffers, warandict: 24 treffers (zoekopdracht: 'lopen', strategie: exact).
2005-2023