
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
aogu・仰ぐ
i.w. (1) [上を向く] opzien naar; zich wenden tot. (2) [敬ふ] opzien tot; eerbied hebben voor; hoogachten. (3) [賴る] vertrouwen op; zich verlaten op.
yakujo・躍如
ue・上
zn. (1) [頂] top m. (2) [上の方] bovenste gedeelte v.; bovenkant m. ¶ この上ない喜び grootste vreugde. ¶ いやが上にも tot overmaat. ¶ 下から上まで van onder tot boven. ¶ 上の bovenst; hoogst. ¶ 上の文 bovenstaande zin. ¶ 五つから上の子供 kinderen van vijf jaaren ouder. ¶ 丘の上の家 huis op den heuvel. ¶ 其の上 bovendien; daarenboven. ¶ 上の方へ naar boven. ¶ 上に op; bovenop; na (後に). ¶ 酒の上で onder invloed van drank. ¶ 歸京の上 toen ik in Tokyo terug kwam. ¶ 再考の上で bij nadere overweging. ¶ かくなる上は nu het zoover gekomen is. ¶ ……の上に出る overtreffen; meer zijn dan. ¶ 一番上は八つです het oudste kind is acht. ¶ 上には上がある niets is volmaakt; alles is voor verbetering vatbaar.
yoru・依る
i.w. (1) [依賴] vertrouwen op; afhangen van. (2) [基く] gegrond zijn op; overeenstemmen met; veroorzaakt zijn door. (3) [手段に] gebruik maken van. ¶ に依って op grond van; in overeenstemming met; vertrouwend op; volgens.
TEKST EN UITLEG (trefwoord)
bron:Aozora Bunko╱Mori Ōgai╱De wilde gans 〈11:4〉・〈青空文庫〉森鴎外『雁』
肱掛窓から外を見れば、高野槙の枝の間から、爽かな朝風に、微かに揺れている柳の糸と、その向うの池一面に茂っている蓮の葉とが見える。
Hijikakemado kara soto wo mireba, kōyamaki no eda no aida kara, sawayaka na asakaze ni, kasuka ni yurete iru yanagi no ito to, sono mukō no ike ichimen ni shigette iru hasu no ha to ga mieru.
Wanneer hij door het raam naar buiten keek, kon hij tussen de takken van de parasolden door de zachtjes in de frisse ochtendwind bewegende afhangende takken van de treurwilg, en daarachter een dikke laag lotusbladeren op de vijver zien.
Hijikakemado kara soto wo mireba, kōyamaki no eda no aida kara, sawayaka na asakaze ni, kasuka ni yurete iru yanagi no ito to, sono mukō no ike ichimen ni shigette iru hasu no ha to ga mieru.
Wanneer hij door het raam naar buiten keek, kon hij tussen de takken van de parasolden door de zachtjes in de frisse ochtendwind bewegende afhangende takken van de treurwilg, en daarachter een dikke laag lotusbladeren op de vijver zien.
WACHTKAMER (deze lemma’s zijn nieuw of bevatten wijzigingen)
sōtai・相對
(相対) zn. verhouding v.; evenredigheid v.; tegenstelling v. ¶ 相對の betrekkelijk. ¶ 相對的に betrekkelijk; naar evenredigheid; naar verhouding; in verhouding tot. ¶ 相對論 relativiteitsleer.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <naar>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
いけ好かないikesukanai onaangenaam; onplezierig; onprettig; vervelend; naar; [Belg.N.] ambetant; akelig; walgelijk; verschrikkelijk
いつものとおりitsumonotoori zoals gebruikelijk; zoals gewoonlijk; naar; volgens gewoonte; gewoontegetrouw; als vanouds
からにkarani (1) […~] naar; afgaande op; (2) […~は] daar; nu dat; gezien; (3) […~] gelijktijdig met; meteen als; zodra; (4) […~] [redengevend partikel] want; omdat; vermits; (5) […む~] toch; niettemin; desondanks
によりniyori bij; volgens; naar; op; door; wegens; vanwege; krachtens; uit hoofde van; overeenkomstig; via; langs
に依ってniyotte (1) op grond van; [afk.] o.g.v.; krachtens; [jur.] ex; uit hoofde van; uit kracht van; uitgaande van; vertrouwend op; (2) volgens; naar; overeenkomstig; in overeenstemming met; conform; zoals; als; (3) wegens; tengevolge van; [afk.] t.g.v.; ingevolge; als gevolg van; vanwege; door; door toedoen van; naar aanleiding van; [Belg.N.] omwille van; (4) door middel van; via; met behulp van; aan de hand van; dankzij; (5) in antwoord op; als reactie op
に向かってnimukatte naar; tegenover; naar ~ toe; op
にni (1) […~] [duidt tijdstip; plaats van handeling aan] om; in; te; op; aan; bij; (2) […~] [duidt de plaats aan waar iets; iem. zich bevindt of zich vertoont] in; te; op; (3) […~] [duidt een bestemming; richting aan] naar; (4) […~] [duidt het resultaat van een handeling; verandering aan] tot; (5) […~] [duidt een doel aan] naar; (6) […~] [duidt het meewerkend voorwerp aan] naar; (7) […~] [duidt reden; oorzaak of aanleiding aan] door; wegens; uit; van; (8) […~] [duidt een wijze; toestand aan]; (9) […~] [duidt een hoedanigheid; positie aan] als; in z'n hoedanigheid van; (10) […~] [duidt het geïmpliceerd of logisch onderwerp van een passief; causatief aan]; (11) […~] [duidt de basis van vergelijking of verhouding aan] op; per; voor elk; elke; (12) […~は] [honoratief onderwerpspartikel]; (13) […~…] [nadrukpartikel]; (14) […~思う; 聞く; 見る; 知る] [duidt een toestand; inhoud aan]; (15) […~] [duidt overdrachtelijkheid aan]
へhe (1) […~] [duidt een richting aan] naar; naar … toe; richting …; tot; op … af; voor; (2) […~] [duidt een plaats van handeling aan]; (3) […~] [duidt degene aan tot wie de handeling gericht is] naar
むかつくmukatsuku (1) misselijk; naar; onpasselijk; ongesteld worden; zich niet goed voelen; (2) boos; kwaad; nijdig; [gew.] vals worden; gebelgd; verbolgen raken; walgen (van); zich opwinden; [veroud.] zich vergrammen
不快なfukaina onaangenaam; onplezierig; onbehaaglijk; ongenoeglijk; onwelgevallig; ongevallig; onprettig; oncomfortabel; beroerd; naar; akelig; onaardig; stuitend; aanstotelijk; aanstootgevend
何時ものようにitsumonoyouni als; zoals gewoonlijk; naar; volgens gewoonte; zoals z'n gewoonte is; zoals men pleegt te doen; gewoontegetrouw; op de gebruikelijke wijze; [form.] ouder gewoonte
儘 ; 任 ; 随 ; 侭mama (1) toestand zoals hij is; als zodanig; gegeven situatie; zoals het is; originele staat; zo; blauwblauw; onaangeroerd [blijven; laten; zijn enz.]; intact ~; onaangetast ~; met rust ~; ongemoeid ~; (2) zoals men wil; [naar de] wens; inval van 't ogenblik; z'n zin [krijgen; geven enz.]; (3) zoals ~; naar ~; volgens ~; (4) [drukwezen] correctie vervalt; sic; zoals het er staat; stet
困ったkomatta (1) gênant; lastig; verlegen makend; pijnlijk; vervelend; naar; [Belg.N.; spreekt.] ambetant; (2) [生活に] behoeftig; noodlijdend; nooddruftig
困難konnan (1) moeilijkheid; hindernis; obstakel; (2) nood; ontbering; beproeving; (3) beproeving; moeite; ongeluk; bezoeking; (4) verwarring; verlegenheid; het niet goed weten wat men moet doen; (5) moeilijk; niet gemakkelijk; problematisch; (6) vervelend; lastig; hinderlijk; onaangenaam; naar; (7) gênant; lastig; verlegen makend; ongemakkelijk; ongelukkig; pijnlijk; [Belg.N.; spreekt.] ambetant; (8) hard; bitter; doornig; vol doornen en distels; moeilijk; verdrietelijk
嫌いkirai (1) afkeer; tegenzin; antipathie; (2) hatelijk; gehaat; onaangenaam; misselijk; misselijkmakend; ergerlijk; akelig; naar; eng
嫌なiyana afkerig; wars; ergerlijk; vervelend; onaangenaam; onplezierig; naar; akelig
嫌みiyami (1) hatelijkheid; venijnigheid; nijdigheid; steek; piek; hak; belediging; beschimping; bespotting; grievende; kwetsende; sarcastische opmerking; sarcasme; (2) afkeer; weerzin; (3) onaangenaam; naar; vervelend; [Belg.N.] ambetant; onplezierig; ergerlijk; aanstootgevend; aanstotelijk; odieus; misselijk; [i.h.b.] vrijpostig; brutaal; (4) geaffecteerd; gemaakt; gekunsteld
嫌らしい ; 厭らしいiyarashii (1) onaangenaam; onplezierig; naar; akelig; vervelend; walgelijk; weerzinwekkend; (2) onfatsoenlijk; onbehoorlijk; ongepast; onbetamelijk; onwelvoeglijk; onoorbaar; ondeugend; aanstootgevend; obsceen; indecent; liederlijk; schuin; vuil; schunnig; smerig; scabreus; [gew.] schouw
嫌らしいyarashii (1) onaangenaam; onplezierig; naar; (2) hatelijk; verfoeilijk; verwerpelijk; (3) vreselijk; verschrikkelijk; (4) wreed; gruwelijk; (5) vies; smerig; (6) gemeen; ordinair; ongepast; (7) gênant; beschamend; (8) ondeugend; ruw
嫌味のあるiyaminoaru (1) onaangenaam; naar; vervelend; [Belg.N.] ambetant; onplezierig; ergerlijk; aanstootgevend; aanstotelijk; odieus; misselijk; (2) sarcastisch
嫌iya (1) afkeer; aversie; ergernis; verveling; (2) afkerig; wars; ergerlijk; vervelend; onaangenaam; onplezierig; naar; akelig
対tai (1) tegen; versus; vs.; contra; anti-; tegenover; jegens; ten opzichte van; vis-à-vis; [wedstrijd enz.] tussen [x] en [y]; [uitvoer enz.] naar; [onderhandelingen enz.] met; (2) [een verhouding van x] tegen [y]; bij; (3) voet van gelijkheid; gelijke voet; (4) tegengestelde; tegenovergestelde; tegendeel; omgekeerde; convers
心付き無しkokorozukinashi onaangenaam; naar; stuitend; ergerlijk; ergerniswekkend; irriterend; irritant; onuitstaanbaar; aanstootgevend; odieus; hatelijk
忌々しいimaimashii vervelend; ergerlijk; irritant; storend; verdrietelijk; degoutant; verhipt; vervloekt; bliksems; akelig; naar; misselijk; hatelijk; sarrig
恋しいkoishii (1) geliefd; bemind; lief; dierbaar; zeer gezien; (2) nostalgisch; vervuld van nostalgie; heimwee hebbend naar; verlangen; naar; missen
悲惨hisan rampzalig; rampspoedig; tragisch; droevig; bedroevend; desastreus; heilloos; miserabel; ellendig; erbarmelijk; jammerlijk; zielig; beroerd; naar
惨めmijime ellendig; erbarmelijk; miserabel; onzalig; beroerd; belabberd; akelig; droevig; naar; jammerlijk; zielig; deerlijk; godsjammerlijk; kommerlijk
愛敬のない ; 愛嬌のないaikyounonai onvriendelijk; ongenietbaar; onaangenaam; onaantrekkelijk; bars; bits; [Belg.N.] bitsig; onaardig; slechtgezind; onsympathiek; antipathiek; bot; kortaf; zuur; nors; stuurs; vervelend; naar; onhebbelijk; onbeminnelijk; ongezellig; onplezierig; onvrolijk; koel
抉り出すeguridasu (1) uitscheppen; uithollen; uitgutsen; uitsteken; uitboren; uitschrapen; uitkrabben; (2) [fig.] aan het licht brengen; uitbrengen; onthullen; voor de dag halen; naar boven brengen; naar; aan de oppervlakte brengen; openbaren; blootleggen
掛けるkakeru (1) ophangen; hangen; behangen; [鉤に〜] vasthaken; [十字架に〜] slaan; [審議に〜] aanhangig maken; (2) zetten tegen; plaatsen tegen; (3) bedekken; afdekken; spreiden over; overspreiden; overdekken; leggen op; [火に〜] op het vuur zetten; (4) [ケーブルを〜] leggen; [橋を〜] aanleggen; slaan; bouwen; installeren; (5) gaan zitten; plaatsnemen; zich neerzetten; (6) besprenkelen; gieten over; uitgieten over; begieten; bestrooien; [火を〜] in brand steken; [サラダにドレッシングを〜] aanmaken; (7) [眼鏡を] opzetten; [ショールを〜] omdoen; bekleden met; aankleden; (8) [ボタンを〜] dichtdoen; vastmaken; [錠を〜] sluiten; grendelen; vergrendelen; (9) [電話を〜] telefoneren; bellen; opbellen; een telefoontje plegen; [電報を〜] telegraferen; (10) wegen; het gewicht vaststellen; (11) vermenigvuldigen; (12) [望みを〜] een wens doen; z'n hoop vestigen op; [問いを〜] richten; [思いを〜] verliefd worden op; [人に…の疑いを〜] aankijken op; (13) [税を〜] opleggen; heffen; [面倒を] berokkenen; veroorzaken; bezorgen; aandoen; [心配を〜] met bezorgdheid vervullen; bezorgdheid teweegbrengen; zorgwekkend zijn; zorgen baren; verontrusten; troebleren; (14) [機械を〜] aanzetten; [目覚し時計を〜] zetten; [ミシンを〜] met; op de machine naaien; [アイロンを〜] strijken; [レコード; CDを〜] opzetten; afdraaien; [時計のねじを〜] opwinden; (15) [暇; 金を〜] besteden aan; (16) [賞金を〜] uitloven; (17) [診療に〜] onder medische behandeling plaatsen; onderwerpen aan; laten opnemen; [裁判に] voor het gerecht brengen; voor de rechter brengen; voorbrengen; laten voorkomen; consulteren; (18) [雌牛を雄牛に〜] stieren; naar; onder de stier brengen; laten paren; laten bollen; (19) [心に〜] denken aan; in acht nemen; in gedachten houden; voor ogen houden; rekening houden met; zich aantrekken; ter harte nemen; indachtig zijn; gedachtig zijn; onthouden
様you (1) voorkomen; het eruitzien; aanblik; indruk; (2) [aangehecht aan de ren'yōkei]; (3) zó(danig) dat ~; (in) voege (dat) ~; opdat ~; teneinde dat ~; met het doel dat ~; om ~; zoals ~; naar ~; (4) op ~ wijze; naar de wijze van ~; à la ~; à l'instar ~; ad instar ~; in de stijl van ~; in de vorm van ~; -achtig
次第shidai (1) volgorde; programma; (2) omstandigheden; toedracht; (3) volgens ~; naar ~; op ~; al naargelang (van); afhankelijk (zijn) van; het ligt aan ~; het is aan ~; afhangen van; (4) zodra (als); zo gauw; meteen (als; toen ~); direct bij ~; na ~ [i.c.m. ren'yōkei van een dōshi]
気障なkizana (1) geaffecteerd; gemaakt; gekunsteld; gemaniëreerd; aanstellerig; nuffig; precieus; (2) verwaand; laatdunkend; zelfingenomen; zelfvoldaan; pedant; betweterig; waanwijs; fatterig; kwasterig; bekakt; opgeschroefd; opgeblazen; blasé; snobistisch; pretentieus; omhooggevallen; arrogant; (3) onaangenaam; naar; misselijk; walgelijk; afstotelijk; verfoeilijk; afschuwelijk; weerzinwekkend; afkeerwekkend; afschuwwekkend; (4) opzichtig; opvallend; showy; flashy; protserig; pompeus
浅ましいasamashii (1) gemeen; laag; vuig; min; verachtelijk; laag-bij-de-gronds; laaghartig; eerloos; onwaardig; schaamteloos; schandelijk; veil; waardeloos; (2) ellendig; wreed; naar; miserabel; erbarmelijk; jammerlijk; betreurenswaardig; beklagenswaardig; (3) schamel; pover; onaanzienlijk; armzalig; (4) onverwacht; onvoorzien; verrassend; (5) teleurstellend; ontluisterend; spijtig; sneu; (6) erg; enorm; ontzettend; (7) [~なる] aan zijn eind komen; sterven
物凄いmonosugoi (1) vreselijk; verschrikkelijk; eng; afschuwelijk; afgrijselijk; afgrijslijk; gruwelijk; akelig; beangstigend; angstaanjagend; affreus; schrikwekkend; vreeswekkend; afschuwwekkend; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; griezelig; luguber; naar; macaber; (2) onthutsend; ontstellend; ontzaglijk; ontzagwekkend; ontzettend; erg; verpletterend; enorm; overweldigend; ellendig; geducht; formidabel; reusachtig; hels; razend; [fig.] moorddadig; (3) geweldig; fantastisch; prachtig; knap; buitengewoon [goed]
由々しいyuyushii (1) extreem; erg; ernstig; serieus; bedenkelijk; (2) ontzaglijk; ontzagwekkend; [veroud.] ontzagbaar; (3) onheilspellend; ongunstig; omineus; onzalig; sinister; noodlottig; gedoemd; (4) vervelend; onaangenaam; ergerlijk; naar; (5) prachtig; schitterend; prima; magnifiek; grandioos
登校するtoukousuru naar; op school gaan; op school komen; een school bezoeken; schoolgaan
相変わらず ; 相不変aikawarazu zoals gebruikelijk; zoals gewoonlijk; zoals altijd; net (hetzelfde; dezelfde) als anders; als steeds; naar; volgens gewoonte; gewoontegetrouw; op gebruikelijke wijze; zoals iem. pleegt te doen; zoals iem. gewoon is te doen; [form.] ouder gewoonte; [Lat.] ut semper; [afk.] u.s.
行きiki (1) het gaan; het reizen; reis; (2) heenreis; uitreis; (3) [na een substantief dat aan een plaats refereert] met de bestemming ~; gaande naar ~; naar ~
行き ; 往き ; 行 ; 往yuki (1) vertrek; afvaart; afreis; heenreis; heenrit; heenvlucht; heenweg; (2) reis; tocht; trek; trip; koers; vaart; gang; loop; beloop; het stevenen; het tijgen; het zich begeven; het heengaan; (3) heenreisbiljet; kaartje enkele reis; enkeltje; (4) met bestemming ~; naar ~
通りtoori (1) straat; verkeersweg; (2) passage; (doorgaand) verkeer; mouvement; doorgang; (3) doorstroming; doorloop; ventilatie; [m.b.t. stem] bereik; doordringendheid; penetrantie; (4) reputatie; populariteit; [m.b.t. handel] goodwill; (5) aannemelijkheid; begrijpelijkheid; (6) zoals; als; naar; volgens; conform; overeenkomstig; in overeenstemming met; gelijkaardig met; op de wijze van; [arch.] gelijk; (7) [maatwoord voor manieren; wijzen; trants; soorten enz.]; (8) [maatwoord voor het aantal keren]; (9) ongeveer; om en bij; om en nabij; circa; plusminus; [inform.] pakweg
風fuu (1) gewoonte; gebruik; neiging; (2) manier; wijze; voege; trant; stijl; type; soort; (3) air; allure; voorkomen; uiterlijk; houding; aanzicht; (4) zoals ~; op de manier van ~; in de stijl van ~; à la ~; naar ~
食らい付くkuraitsuku (1) vastbijten; toebijten; aanbijten; z'n tanden zetten in; bijten in; naar; happen in; naar; (2) zich vastbijten in; zich vastklemmen aan; (3) [fig.] toehappen; toebijten; ingaan op
Tijd: 0.76 sec. jiten.nl: 14 treffers, warandict: 43 treffers (zoekopdracht: 'naar', strategie: exact).
2005-2021