日蘭辭典+

24 resultaten voor ‘neiging’
日蘭辭典 (trefwoord)
yamagi山氣
(山気) zn. dobbelzucht v. ¶ 山氣を出す neiging hebben om te speculeeren; lust hebben om te gokken. ¶ 山氣ある goklustig; geneigd om te speculeeren.
ki
(気) zn. (1) [力] geest m.; hart o.; ziel v. (2) [質] karakter o. (3) [分] humeur o.; stemming v. (4) [傾向] neiging v.; geneigdheid v. (5) [注意] zorg v.; aandacht v. (6) [呼吸] adem m. (7) [空] lucht v.; atmosfeer v. (8) [蒸] damp m.; uitwaseming v.(9) [香] smaak m.; geur m. (10) [精] ether m. ¶ がある lust hebben; geneigd zijn. ¶ がさす ongerust zijn. ¶ が狂ふ gek worden. ¶ が違って居る niet goedwijs zijn. ¶ がふれる buiten zich zelven zijn; niet wel bij het hoofd zijn. ¶ が長い geduldig. ¶ が拔けた afgetrokken; verstrooid. ¶ が塞ぐ somber gestemd zijn; tobben; (俗) in de put zitten. ¶ が詰まる benauwd zijn. が進む volgaarne; van ganschen harte. ¶ が進まぬ geen zin hebben. ¶ が立って居る opgewonden zijn.¶ が向く geneigd zijn; lust hebben. ¶ が濟まぬ niet op zijn gemak zijn. ¶ が重くなる gedrukt zijn; somber zijn. ¶ が遠くなる bewusteloos worden; bezwijmen; flauw vallen. ¶ が咎める niet op zijn gemak zijn; zelfverwijt gevoelen. ¶ に病む ongerust zijn. ¶ ....... するになる er toe komen om; lust krijgen om. ¶ に障る hinderen; ergeren. ¶ の強い stoutmoedig; dapper. ¶ の弱い slap. ¶ の合った gelijkgezind; sympathiek. ¶ のない zouteloos; laf. ¶ の小さい kleinmoedig.¶ の狹い bekrompen; kleinzielig. ¶ 樹の大きい grootmoedig; edelmoedig (寬大); moedig. ¶ の早い driftig; opvliegend. ¶ の好い goedhartig. ¶ の利いた behendig; knap. ¶ 變り易い wispelturig. ¶ を揉む tobben; zich bezorgd maken.¶ をゆるす aandacht laten verslappen; niet goed opletten. ¶ を勵ます moedvatten. ¶ を晴らす zich ontspannen. ¶ を養ふ geest voedenを失ふ flauw vallen; bewusteloos worden; bezwijmen; bewustzijn verliezen. ¶ を探る polsen. ¶ を變へる van opinie veranderen. ¶ を配る zijn aandacht gevestigd houden op; (俗) in de gaten houden. ¶ を持つ (心をかける) zich wijden aan.¶ を長くする geduld oefenen. ¶ を拔く verslappen. ¶ を落ちつける zijn gedachten verzamelen; tot zich zelven komen. ¶ を落す den moed verliezen; den moed laten zinken. ¶ を負ふ zich laten voorstaan op; prat gaan op. ¶ を惡くする kwalijk nemen. ¶ 人のを惡くする iemand’s gevoelens kwetsen. ¶ を利かせる een wenk begrijpen. ¶ を廻す achterdocht koesteren. ¶ を附ける goed opletten; oppassen. ¶ を附け pas op !; geef acht ! (號令). ¶ は心 neem den wil voor de daad; waardeer de goede bedoeling. ¶ 何のもなしに zonder eenige (kwade) bedoeling. ¶ に懸けるな trek je er niets van aan ! ¶ あとでがついた later viel mij in ....... . ¶ が濟んだ het is mij een pak van het hart.
seikō性向
zn. neiging v.; geneigdheid v.; aard m.; karakter v.
soshitsu素質
zn. aard m.; natuur v.; neiging
seishitsu性質
zn. aard m.; neiging v.; karakter o.; natuur v. ¶ ……の性質van nature; naar zijnen aard.
shakō社交
zn. gezellig verkeer o.; sociale omgang m. ¶ 社交が上手 gezellig in den omgang. ¶ 社交的 gezellig; sociaal; maatschappelijk. ¶ 社交團 gezelschap. ¶ 社交術 kunst om zich gemakkelijk te bewegen; aangename omgangsvormen. ¶ 社交界 uitgaande kringen der hoogere standen. ¶ 社交期 het seizoen, waarin veel partijen gegeven worden. ¶ 社交性 gezellige neigingen; behoefte aan gezelligheid.
fūchō風潮
zn. geest des tijds; mode v.; neiging (傾向) v. ¶ 風潮に隨ふ met den geest des tijds meegaan; de mode volgen.
TEKST EN UITLEG (trefwoord)
bron:The Tanaka Corpus露わに
間近から見ると、ものごとはその欠点や本来備わる醜さを露わにする傾向がある。
Van dichtbij bezien hebben dingen de neiging om hun tekortkomingen en de inherente
lelijkheid die ze bezitten en al te openbaren.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <neiging>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
ヒューhyuu (1) kleurschakering; schakering; tint; kleur; (2) neiging; eigenheid; (3) Hugh
下地shitaji (1) grondslag; basis; fundering; fundament; grondwerk; grondslag; (2) aanleg; geneigdheid; neiging; hang; tendens; (3) grondslagen; grondbeginselen; basisvorming; elementaire kennis; basiskennis; (4) regeling vooraf; voorbereiding; voorafgaande schikkingen; (5) grondlaag; grondcouche; (6) shoyu; Japanse sojasaus
体感taikan (1) lichaamsgevoel; lichaamsgewaarwording; lichamelijke ervaring; sensatie; [geneesk.] somesthesie; [psych.] cenesthesie; (2) neiging; aandrift
偏向henkou (1) vooringenomenheid; partijdigheid; tendens; tendentie; neiging; ideologische gekleurdheid; (2) [natuurk.] afbuiging; deflexie
催しmoyooshi (1) manifestatie; evenement; meeting; samenzijn; (samen)treffen; feest; partij; plechtigheid; ceremonie; receptie; viering; festiviteit; (2) organisatorschap; sponsorschap; peetschap; auspiciën; bescherming; beschermheerschap; (3) aandrang; drang; neiging; behoefte; aanvechting; impuls; drift; opwelling
傾きkatamuki (1) helling; glooiing; het schuin aflopen; [w.g.] afloop; inclinatie; (2) inclinatie; geneigdheid; neiging; tendens; tendentie; trend
傾向keikou (1) neiging; geneigdheid; drang; overhelling tot iets; vatbaarheid; aanleg; (2) tendens; tendentie; trend
傾斜keishya (1) helling; glooiing; [w.g.] afloop; schuinte; hellend oppervlak; het schuin aflopen; inclinatie; [scheepv.] slagzij; (2) geneigdheid; inclinatie; neiging; hang; zin
好み ; 好konomi (1) smaak; persoonlijke voorkeur; voorliefde; neiging; zwakheid; (2) neiging; drang; tendens; inclinatie; geneigdheid; (3) keuze; het kiezen; optie; voorkeur; preferentie; pré; (4) hoop; verwachting; wens; verlangen; (5) mode; trend; vogue; (6) [ton.] stijl in navolging van bepaald acteur
志向shikou intentie; streving; oriëntatie; neiging; inclinatie; gerichtheid
思し召しoboshimeshi (1) uw mening; idee; inzicht; opinie; gedachte; (2) uw oordeel; discretie; beschikking; (3) uw goeddunken; believen; verlangen; wens; verwachting; wil; bedoeling; (4) goedheid; vriendelijkheid; welwillendheid; gunst; (5) voorliefde; genegenheid; voorkeur; smaak; neiging; interesse
性向seikou neiging; geneigdheid; aard; aanleg; inslag
性癖seiheki neiging; geneigdheid; beheptheid; tendens; tendentie; aanleg
生まれ付きumaretsuki (1) aangeboren eigenschap; hoedanigheid; neiging; begaafdheid; gave; karakter enz.; aanleg; [veroud.] ingeborenheid; (2) [~の] aangeboren; natuurlijk; ingeboren; ingeschapen; inherent; intrinsiek; (3) van nature; van geboorte; van de geboorte af
kuse (1) persoonlijke gewoonte; tweede natuur; (2) neiging; geneigdheid; hang; zucht; voorliefde; manie; (3) hebbelijkheid; onhebbelijkheid; eigenaardige gewoonte; tic; [悪い~] aanwensel; [w.g.] aanwenst; [gew.] wenst; (4) zwakheid; zwakke kant; (5) [髪; 布の] krul; spiraal; volute; (6) gekunsteldheid; gemanieerdheid; geaffecteerdheid; onnatuurlijkheid; gemaaktheid; (7) [maatwoord voor gewoontes; tics]
fuu (1) gewoonte; gebruik; neiging; (2) manier; wijze; voege; trant; stijl; type; soort; (3) air; allure; voorkomen; uiterlijk; houding; aanzicht; (4) zoals ~; op de manier van ~; in de stijl van ~; à la ~; naar ~
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.52 sec. jiten.nl: 8 treffers, warandict: 16 treffers (zoekopdracht: 'neiging', strategie: exact). 
2005-2023