
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
majiwari・交り
(交わり) zn. omgang m.; vriendschappelijk verkeer o.; vriendschap v. ¶ 兩性を交 geslachtsomgang; geslachtsgemeenschap. ¶ 交を絶つ vriendschap verbreken; niet meer met alkaar omgaan. ¶ 二線の交 snijding van lijnen.
tsukaikonasu・使いこなす
i.w. goed kunnen omspringen met.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <omgaan>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
一周するisshyuusuru rondgaan; rondreizen; omgaan; draaien om; roteren; in een kring gaan; toeren; [舟で] varen rond; om
倒れる ; 斃れる (bet. 3) ; 殪れる (bet. 3) ; 仆れる (bet. 3)taoreru (1) vallen; omvallen; onderuitgaan; omgaan; omslaan; [後ろに] achteroverslaan; neervallen; [あおむけに] achterovervallen; neertuimelen; kiepen; neergaan; neerkomen; omvergaan; neerzijgen; omtuimelen; omvertuimelen; tuimelen; omkantelen; omverkantelen; kantelen; omwippen; omduikelen; duikelen; [inform.] omkiepen; omkieperen; [inform.; scherts.] omkukelen; [建物が] omstorten; instorten; ineenstorten; tegen de vlakte gaan; [船が] kapseizen; kenteren; [稲が] gaan legeren; (2) erbij neervallen; instorten; inklappen; ineenzakken; inzakken; in elkaar zakken; in elkaar klappen; afknappen; het begeven; een instorting; inzinking krijgen; plat gaan; [病に] ziek worden; (3) bezwijken; vallen; omkomen; overlijden; sterven; doodvallen; eraan gaan; de dood vinden; aan zijn einde komen; om het leven komen; [form.; w.g.] succumberen; [i.h.b.] sneuvelen; in het stof; zand bijten; (4) [fig.] vallen; ten val komen; te gronde gaan; ten onder gaan; tenietgaan; [sportt.] verliezen; het afleggen tegen; een nederlaag lijden; in het stof; zand bijten; (5) failliet gaan; failleren; bankroet gaan; buitelen; over de kop gaan; eronderdoor gaan; op de fles; flacon gaan; springen; een sprong door de ton doen; zich ruïneren; de boeken neerleggen; [veroud.] naar Vianen gaan
去るsaru (1) verlaten; weggaan (bij; van); vertrekken (bij; van; uit); ervandoor gaan; [gew.] aangaan; ertussenuit knijpen; opstappen; heengaan (van); heenlopen; [i.h.b.] sterven; scheiden (van; uit); [m.b.t. echtgenoot; echtgenote] zich laten scheiden van; zich verwijderen van; aflopen van; weglopen van; verdwijnen; wegkomen; zich wegscheren; [veroud.] zich wegpakken; [inform.] opdonderen; [inform.] ophoepelen; [inform.] opflikkeren; [inform.] oprukken; [w.g.] opdoeken; [studentent.] opzooien; [uitdr.] zich uit de voeten maken; (2) achter zich laten; op [x uur afstand enz.] liggen; afliggen van; verwijderd liggen van; (3) wijken; afnemen; wegtrekken; verdwijnen; overgaan; eindigen; ophouden te bestaan; aflopen; ten einde lopen; voorbijgaan; vergaan; (4) [m.b.t. seizoen; tijdruimte] verstrijken; voorbijgaan; vergaan; [i.h.b.] voorbijvliegen; verlopen; passeren; [fig.] omgaan; [fig.] omlopen; [fig.] omkomen; (5) verwijderen; afhalen; weghalen; wegwerken; uithalen; wegnemen; afdoen; afnemen; verbannen; zich af maken van; (6) zich ontdoen van; bannen; uitbannen; afzetten (van); laten varen; (7) [m.b.t. baan] opgeven; stoppen met; [m.b.t. ambt] neerleggen; verlaten; opzeggen; afstand doen van; bedanken voor; vaarwelzeggen; [m.b.t. toneel] afgaan (van); (8) totaal ~; volledig ~; compleet ~; geheel en al ~; volkomen ~ [voorafgegaan door een ren'yōkei]; (9) jongstleden; [afk.] jl.; laatstleden; [afk.] ll.; ~ dezer; vorige ~; verleden ~; gepasseerde ~
回るmawaru (1) ronddraaien; omkeren; omdraaien; tollen; in het rond draaien; rondtollen; keren; draaien (om); rondwentelen; omwentelen; roteren; om een as draaien; rouleren; wentelen; rondgaan; rondcirkelen; cirkelen; gaan (om); gaan via; [een kaap enz.] ronden; zijn ronde doen; patrouilleren; toeren; circuleren; (2) afslaan naar; zwenken; omzwenken; omlopen; overgaan naar; overstappen naar; omzwaaien; (3) een omweg maken; omlopen; omgaan; (4) langskomen; aanlopen; aanwippen; (5) afwisselen; rouleren; (6) geheel doordringen; uitwerking hebben; (7) (vlot) draaien; (goed) functioneren; (vlug) werken; (8) het is over …; na …; (9) zich in een bepaalde positie begeven; in iemands schoenen gaan staan; (10) rond-; om- [sluit aan op de ren'yōkei van dōshi]
曲がるmagaru (1) buigen; (zich) krommen; knikken; kronkelen; kromtrekken; scheeftrekken; scheluw trekken; kromgroeien; kromlopen; een bocht maken; een draai maken; draaien; [i.h.b.] meegeven; doorbuigen; abduceren; (2) afdraaien; keren; afbuigen; ombuigen; afslaan; [de hoek enz.] omgaan; omslaan; omdraaien; afzwenken; zwenken; (3) afwijken; deviëren; scheefgroeien; de verkeerde weg opgaan; verkeerd lopen; aberreren; ontaarden; verdorven raken
流れるnagareru (1) stromen; vloeien; lopen; [form.] vlieten; biggelen [van tranen]; (2) wegspoelen; (door het water) meegevoerd worden; meedrijven; vlotten; (3) voorbijstromen; voorbijtrekken [b.v. van wolken]; kruien; overgaan; (4) circuleren [b.v. van praatjes]; rondgaan; (5) verstrijken [m.n. van tijd]; voorbijgaan; verglijden; verlopen; omgaan; [form.] vlieden; [form.] vervlieden; (6) zwalken; zwerven; dwalen; dolen; afdwalen; afwijken (van de juiste richting enz.); zich verlopen [in de wijn enz.]; zich [aan een ondeugd enz.] overleveren; [de verkeerde richting] uitgaan; (7) vervallen [m.n. van pandgoed]; verlopen; verbeurdverklaard worden; (8) [fig.] in het water vallen; afgelast worden; afgeblazen worden; niet doorgaan; (9) [van onvoldragen vrucht] ontijdig geboren worden; afdrijven
過ぎ去るsugisaru (1) voorbijgaan; voorbijlopen; passeren; (2) verstrijken; omgaan; omlopen; aflopen; (3) heengaan; sterven; overlijden; omkomen; [arch.] verscheiden
Tijd: 0.48 sec. jiten.nl: 3 treffers, warandict: 7 treffers (zoekopdracht: 'omgaan', strategie: exact).
2005-2023