日蘭辭典+

30 resultaten voor ‘ondergaan’
日蘭辭典 (trefwoord)
au逢ふ
(逢う、会う、遇う、遭う) i.w. (1) [出合] ontmoeten. (2) [邂逅] tegenkomen. (3) [面會] zich onderhouden met. (4) [經驗に] ondergaan; ondervinden; ervaren; lijden. ¶ 酷い目に遭う slecht behandeld worden; leed ondervinden. ¶ 難船に遭う schipbreuk lijden. ¶ 逢ひに行く tegemoet gaan; bezoeken. ¶ 二つの川が此處で會う twee rivieren komen hier samen. ¶ 彼に遭ったことがない ik heb hem nog nooit ontmoet.
ajiwau味ふ
(味わう) t.w. (1) [味を見る] proeven. (2) [詩文等を] waardeeren; genieten. (3) [經驗] ervaren; ondervinden; ondergaan.
yarareruやられる
(遣られる) i.w. ondergaan; te pakken genomen worden; bestolen worden (盜まれる). ¶ 旨くやられた ze hebben me leelijk beet genomen; ik ben er netjes ingevlogen.
ninjū忍從
(忍従) zn. passiviteit v.; lijdelijkheid v. ¶ 忍從する zich laten welgevallen; dulden; toelaten.
kan-zuru感ずる
(kanjiru, 感じる) t.& i.w. gevoelen; i.w. het gevoel hebben; den indruk hebben; bewogen worden door; den invloed ondergaan van; reageeren op. ¶ 空腹を感ずる honger hebben. ¶ 寒さを感ずる het koud hebben. ¶ 感ずる dankbaar zijn. ¶ 感ぜぬ ongevoelig voor. ¶ 刺激に感ずる reageeren op een prikkel.
ukeru受ける
t.w. (1) [受納] ontvangen; nemen. (2) [受止める] pakken; tegenhouden. (3) [檢査] ondergaan; ervaren. (4) [蒙る] krijgen; lijden. (5) [許可等] krijgen; verkrijgen. ¶ 命を受ける bevel krijgen. ¶ 檢査を受ける onderzocht worden. ¶ 受ける gestraft worden. ¶ 俸給を受ける tractement ontvangen. ¶ 治療を受けてゐる onder geneeskundige behandeling.
kōmuru蒙る
t.w. (1) [受ける] krijgen; ontvangen. (2) [損害等を] lijden; ondergaan. (3) [被る] dragen. ¶ を蒙る gunsten ontvangen. ¶ を蒙る beschuldigd worden. ¶ 損害を蒙る verlies leiden. ¶ を蒙る straf ondergaan.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <ondergaan>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
下降するkakousuru achteruitgaan; zinken; vallen; ondergaan; afdalen
傾くkatamuku (1) neigen; buigen; hellen; schuin staan; overhellen; leunen; (2) geneigd zijn tot; zijn voorkeur hebben voor; (3) ondergaan; zinken; (4) bergafwaarts gaan; slecht gaan; wegebben; achteruitgaan
入るiru (1) betreden; binnengaan; ingaan; (2) [in Kioto] afslaan van de noord-zuidlaan; (3) [仏門に~] toetreden tot; lid worden van; aankomen; (4) [涅槃に~] deelachtig worden; [悟道に~] bereiken; geraken tot; verwerven; (5) [念が~] besteed worden; (6) [太陽; 月が~] ondergaan; (7) [ひびが~] barsten; breken; (8) [佳境に~] komen tot; bereiken; (9) [寒に~] aanbreken; beginnen; (10) […~] vanzelf …; (11) […~] aandachtig …; toegespitst …; terdege …
ju (1) [boeddh.] vedanā [= waarneming]; (a) ontvangen; krijgen; (b) gehoor geven; toegeven; (c) ondergaan; incasseren
受けるukeru (1) ontvangen; krijgen; verkrijgen; verwerven; (2) aanvaarden; aannemen; accepteren; nemen; (3) pakken; tegenhouden; [een bal] vangen; [een slag] pareren; afwenden; (4) [de telefoon] opnemen; beantwoorden; gehoor geven bij het telefoneren; (5) ondergaan; meemaken; ervaren; [誘惑を] op de proef gesteld worden; [試験を] afleggen; [洗礼を] gedoopt worden; (6) [een verlies] lijden; [een verwonding] oplopen; [een belediging] incasseren; moeten verduren; blootgesteld worden aan; onderworpen worden aan; (7) [lessen] nemen; [een opleiding] volgen; genieten; (8) geloven; geloof hechten aan; aannemen; als waar beschouwen; voor zoete koek slikken; als juist aanvaarden; als zo zijnd aanvaarden; (9) staan; gelegen zijn tegenover; uitzicht geven op; gericht zijn naar [een windstreek; ander referentiepunt]; (10) erven; overerven; [eigenschappen] van zijn (voor)ouders meekrijgen; (11) populair worden; aan populariteit winnen; in de smaak vallen; tot de verbeelding spreken; in trek raken; geliefd worden; in zwang raken; aanslaan
味わうajiwau (1) proeven; (2) smaken; savoureren; de smaak genieten van; genoegen scheppen in; waarderen; appreciëren; (3) aan den lijve ondervinden; ervaren; meemaken; beleven; ondergaan; doorstaan; doormaken
味を知るajiwoshiru proeven; leren kennen; ervaren; de ervaring hebben; ondervinden; ondergaan; beleven
喫するkissuru (1) eten; nuttigen; (2) [茶を] drinken; (3) [たばこを] roken; (4) [惨敗を] lijden; oplopen; ondergaan; zich op de hals halen; incasseren; (5) [honkb.] [三振を] uitgeslagen worden
服すfukusu (1) volgen; [命令に] opvolgen; gevolg geven aan; luisteren naar; zich voegen naar; zich schikken naar; gehoorzamen; nakomen; naleven; zich onderwerpen aan; buigen voor; zich neerleggen bij; toegeven aan; (2) [兵役に] dienen bij; in dienst zijn van; vervullen; [喪に] aannemen; [刑に] ondergaan; uitzitten; boeten; (3) doen volgen; (4) aantrekken; aandoen; zich kleden; (5) drinken; innemen; slikken
服するfukusuru (1) volgen; [命令に] opvolgen; gevolg geven aan; luisteren naar; zich voegen naar; zich schikken naar; gehoorzamen; nakomen; naleven; zich onderwerpen aan; buigen voor; zich neerleggen bij; toegeven aan; (2) [兵役に] dienen bij; in dienst zijn van; vervullen; [喪に] aannemen; [刑に] ondergaan; uitzitten; boeten; (3) doen volgen; (4) aantrekken; aandoen; zich kleden; (5) drinken; innemen; slikken
朽ちるkuchiru (1) vergaan; verteren; verrotten; vermolmen; verweren; [jachtt.] verloederen; (2) vergaan; verdwijnen; verloren gaan; (3) [fig.] ondergaan; sterven in de anonimiteit
沈むshizumu (1) zinken; verzinken; vergaan; wegzinken; verdwijnen; (2) wegzakken; zakken; verzakken; inzakken; ineenzakken; (3) [m.b.t. zon; maan] ondergaan; dalen; (4) in de put raken; terneergeslagen raken; down raken; neerslachtig worden; gedeprimeerd raken; ontmoedigd raken; zwaarmoedig worden; moedeloos worden; tot zwaarmoedigheid vervallen; (5) [m.b.t. mahjong e.d.] lager scoren dan de beginstand; (6) [m.b.t. bokser] neergaan; tegen de vlakte gaan; kennismaken met het canvas; tegen het canvas gaan
沈没するchinbotsusuru (1) zinken; vergaan; ondergaan; ten onder gaan; kelderen; wegzinken; verzinken; (2) zich bewusteloos drinken; [vulg.] zich verzuipen
没するbossuru (1) [日が] ondergaan; (2) verdwijnen; opgaan; [船が] verzinken; (3) sterven; heengaan; overlijden; (4) doen verdwijnen; doen opgaan in; verzwelgen; (5) aanslaan; in beslag nemen; confisqueren; (6) negeren; miskennen; verloochenen
没落するbotsurakusuru ineenstorten; vallen; ten onder gaan; ondergaan; instorten; te gronde gaan; in verval raken; naar de bliksem gaan; [uitdr.] naar Kapitein Jas gaan; [fig.] schipbreuk lijden
浴びるabiru (1) over zich krijgen; [シャワーを] douchen; een stortbad nemen; zich overgieten; [Mal.] mandiën; [一風呂] baden; een bad nemen; [日光を] zich in 't zonnetje koesteren; [砲火を] onder vuur liggen; onder vuur genomen worden; aan geschutvuur blootstaan; blootgesteld worden; (2) [一発を] incasseren; moeten verduren; ondergaan; te maken krijgen met; (3) [非難を] kritiek krijgen; aan kritiek blootstaan; onder vuur komen te liggen; [罵声を] uitgefloten; uitgejouwd worden; [喝采を] toegejuicht worden; applaus nemen; [視線を] de aandacht op zich vestigen; de aandacht trekken; zich in de kijker plaatsen; bekijks hebben
滅ぶhorobu (1) vallen; ten onder gaan; te gronde gaan; ondergaan; ten val komen; tenietgaan; verwoest; vernietigd worden; vergaan; vervallen; het afleggen; verloren gaan; teloorgaan; (2) uitsterven; uitgeroeid worden; het erbij inschieten; ophouden te bestaan; verdwijnen
滅亡するmetsubousuru (1) uitsterven; (2) ten onder gaan; te gronde gaan; ophouden te bestaan; vallen; vergaan; ondergaan
潜行するsenkousuru (1) duiken; onder water gaan; ondergaan; (2) onderduiken; zich verbergen; (3) ondergronds gaan werken; incognito opereren
経るheru (1) voorbijgaan; verstrijken; (2) passeren; gaan via; door; lopen door; rijden door; (3) beleven; meemaken; ervaren; ondergaan; ondervinden; doormaken; doorstaan; verbrengen
落ちるochiru (1) vallen; ten val komen; neerstorten; neerdonderen; in het stof bijten; tuimelen; duiken; een duik nemen; (2) omvallen; invallen; instorten; neerstorten; in elkaar vallen; in elkaar storten; (3) [m.b.t. zon; maan etc.] ondergaan; achter de horizon verdwijnen; zakken; (4) niet slagen (bij een examen); struikelen; zakken; stralen; bakken; buizen; falen; sjezen; afgaan; (5) weglaten; uitvallen; achterwege laten; ontbreken; niet gebruiken; (6) verkleuren; verschieten; verbleken; bleek worden; vervalen; valer worden; (7) in de handen van de vijand vallen; ingenomen worden; vallen; raken bij; verloren gaan; te gronde gaan; (8) [m.b.t. een druppel) druppen; druppelen; in druppels neervallen; druipen; (9) vluchten; ontvluchten; de vlucht nemen; het hazenpad kiezen; de plaat poetsen; de benen nemen; er vandoor gaan; op de loop gaan; (10) terugvallen; achteruitgaan; een neerwaartse trend vertonen; een dalende trend vertonen; naar een ongunstige positie afzakken; (11) inferieur zijn; achterstaan bij; niet zo goed zijn als; minder zijn dan; niet kunnen tippen aan; (12) [m.b.t. wind) luwen; gaan liggen; bedaren; kalmer worden; verzachten; (13) [m.b.t. rivier; stroom etc.] uitmonden in; instromen in; uitlopen in; (14) [m.b.t. bliksem) inslaan; treffen; (15) [m.b.t. vissen] stroomafwaarts gaan; stroomafwaarts zwemmen; (16) flauwvallen; bewusteloos vallen; het bewustzijn verliezen; van zijn stokje vallen; van zijn stokje gaan; bezwijmen; sterven; doodgaan; overlijden; ontslapen; heengaan
被るkoumuru [叱責を] krijgen; [恩恵を] genieten; [損を] lijden; [損害を] oplopen; ondergaan; incasseren; [不興を] zich op de hals halen
食らうkurau (1) verorberen; verschalken; naar binnen slaan; werken; binnenslaan; achter de kiezen; knopen steken; (2) ondergaan; incasseren; ondervinden; lijden; te verduren hebben; (3) aan de kost komen; z'n brood verdienen; de kost verdienen; leven van; (4) verbannen worden; tot ballingschap veroordeeld worden
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.49 sec. jiten.nl: 7 treffers, warandict: 23 treffers (zoekopdracht: 'ondergaan', strategie: exact). 
2005-2023