日蘭辭典+

21 resultaten voor ‘stijgen’
日蘭辭典 (trefwoord)
agaru上る
(上がる ) i.w. (1) [上昇] stijgen; rijzen; klimmen; naar boven gaan. (2) [に] in een boom klimmen. ¶ 椅子にあがる op een stoel klimmen. (3) [陸に] aan wal stijgen; aan wal gaan. (4) [が] opgaan. (5) [が] geheschen worden. (6) [騰貴] stijgen. (7) [昇進] promotie maken; bevorderd worden. (8) [進步] vooruitgaan; vorderingen maken. (9) [罷める] ontheven worden van; ontslagen worden als. (10) [收入] ontvangen. (11) [休止] ophouden. ¶ があがった de regen heeft opgehouden. ¶ 天氣上る het weer is opgeklaard.
gyaku
bn. (1) [反對] tegengesteld; omgekeerd. (2) [叛逆] oproerig. ¶ 逆壓 tegen-druk. ¶ 逆潮 tegenstroom. ¶ 逆動する achteruitgaan. ¶ 逆緣 ongeluk; noodlot; omgekeerde volgorde van overlijden; dood van de kinderenvoor de ouders. ¶ 逆風 tegenwind. ¶ 逆擊 tegenaanval. ¶ 逆比 omgekeerdereden. ¶ 逆比例の omgekeerd evenredig. ¶ 逆意 verraderlijke bedoeling. ¶ 逆上 stijgen van bloed naar de hersenen; duizeligheid (眩暈). ¶ 逆上する gek worden. ¶ 逆戾りする teruggaan. ¶ 逆に in tegengestelde richting; den anderen kant uit; verkeerd. ¶ 逆流 tegenstroom. ¶ 逆算する terugrekenen. 逆説 paradox. ¶ 逆心 verraderlijke bedoeling. ¶ 逆臣 verrader. ¶ 逆進 achterwaartsche beweging; achteruitgaan. ¶ 逆襲 tegenaanval. ¶ 逆提供 contra-offerte. ¶ 逆轉 omzetting. ¶ 逆轉する terugdraaien; omzetten. ¶ 逆徒 verrader. ¶ 逆睹 voorspelling. ¶ 逆運 tegenspoed; tegenslag; ongeluk. ¶ 逆運動 teruggang; acherwaartsche beweging. ¶ 逆産 omgekeerde geboorte; geboorte met de voeten vooruit.
sōba相場
zn. marktprijs m.; noteering v.; koers.; markt v.; speculatie (投機) v. ¶ 相場が下る in prijs dalen. ¶ 造り相場 geforceerde noteering. ¶ 大引相場 slotkoers. ¶ 寄つき相場 openingskoers. ¶ 見當相場 nominale noteering. ¶ 時の相場 geldende koers. ¶ 相場で儲ける winnen door speculatie. ¶ 人の相場が上る stijgen in de publieke achting. ¶ 相場に手を出す speculeeren; (俗) gokken. ¶ 相場表 koerslijst; marktbericht. ¶ 相場師 speculant.
tōten登天
zn. opstijging v.; hemelvaart v. ¶ 登天する ten hemel stijgen.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <stijgen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
アップするappusuru (1) vooruitgaan; stijgen; beter worden; (2) [sportt.] de grens van … breken; (3) [comp.] uploaden
上がるagaru (1) [段を] opgaan; oplopen; opkomen; [坂を] opklimmen; beklimmen; [二階に] naar boven gaan; komen; (2) [幕が] opgaan; [遮断機が] omhooggaan; [狼煙; 花火が] opstijgen; omhoogstijgen; de lucht in gaan; omhoogvliegen; [煙が] optrekken; [火の手が] oplaaien; [旗が] in top gaan; gehesen worden; [表彰の額が] opgehangen worden; [馬が] steigeren; [髪が] recht overeind gaan staan; te berge rijzen; [神が] opvaren; verrijzen; ten hemel klimmen; [声が] zich verheffen; geslaakt worden; [歓声が] weerklinken; [名が] beroemd worden; (3) [草が] uit de grond komen; uitkomen; opgroeien; opschieten; oprijzen; omhoogrijzen; opwassen; kiemen; (4) [水から] uit het water komen; [風呂; 湯から] uit (het) bad komen; [陸に] op het droge komen; aan land gaan; landen; (5) [事実が] aan het licht komen; aan de dag komen; aan de oppervlakte komen; bovenkomen; gevonden worden; blijken; zich voordoen; zich manifesteren; optreden; [証拠が] voorhanden komen; [成果が] resultaat opleveren; [効果が] effect sorteren; uitwerking hebben; (6) [物価; 血圧; 気温が] stijgen; oplopen; opslaan; klimmen; toenemen; hoger worden; [econ.] aantrekken; [程度が] aan kracht winnen; verhevigen; groter worden; groeien; aangroeien; vermeerderen; [右肩が] hoger uitkomen; (7) [初舞台で] flippen; panikeren; de kluts kwijtraken; van de wijs raken; [Belg.N.] de trac in z'n lijf krijgen; (8) [利益が] opbrengen; opleveren; afwerpen; geven; afkomen; voortkomen; (9) [地位が] promotie maken; promoveren; klimmen; opklimmen; bevorderd worden; zich opwerken; (10) [成績; 腕前が] verbeteren; vooruitgang boeken; [男ぶりが] er knapper op worden; opknappen; [意気が] opleven; opkikkeren; opgemonterd raken; opfleuren; [調子が] op dreef komen; op gang komen; in de stemming raken; (11) [大学に] aan de universiteit komen; [学校に] voor het eerst naar school gaan; beginnen; overgaan; (12) [座敷に] binnengaan; binnenkomen; binnentreden; ingaan; [舞台に] op het toneel komen; ten tonele komen; op het toneel verschijnen; opgaan; optreden; [妓楼に] bezoeken; naar de hoeren gaan; [お屋敷に] in dienst gaan; (13) [京都で] naar het noorden gaan; noordwaarts reizen; noordelijk trekken; [田舎から] naar het stedelijk gebied gaan; naar de grote stad; hoofdstad overkomen; [大阪で] naar het kasteel gaan; (14) teruggaan in tijd; opklimmen; dateren van; uit; (15) [仕事が] ten einde komen; afkomen; klaarkomen; gereedkomen; voltooid worden; afraken; (16) [双六; トランプ; マージャンで] winnen; uit zijn; (17) [雨が] ophouden; optrekken; [夕立が] wegtrekken; overgaan; [脈; 月経; つわりが] stoppen; aflopen; [乳が] minder melk beginnen geven; aflaten; [バッテリーが] het laten afweten; leeglopen; (18) [魚; 貝; 虫が] sterven; [草木が] afsterven; verdorren; verwelken; [蚕が] zich verpoppen; beginnen te spinnen; (19) [商売が] kwakkelen; sukkelen; (20) [犯人が] gearresteerd worden; gevat worden; aangehouden worden; ingerekend worden; gesnapt worden; opgepakt worden; (21) [領地; 役目が] verbeurdverklaard worden; geconfisqueerd worden; (22) [お灯明が] geofferd worden; gebracht worden; geschonken worden; (23) [貴人の膳が] afgeruimd worden; (24) [天ぷらが] gefrituurd worden; gebakken worden; (25) [hum.] gaan; op bezoek gaan; komen; z'n opwachting maken bij; langsgaan; langskomen; (26) [hon.] eten; drinken; nemen; nuttigen; gebruiken; (27) […~] klaar-; af-; gereed-; (28) […~] hevig …; intens …; compleet …; (29) […~] [krachtterm]
上るnoboru (1) opgaan; omhooggaan; stijgen; klimmen; opstijgen; [i.h.b.] stroomopwaarts gaan; [i.h.b.] opvaren; [ten hemel enz.] varen; [de troon] bestijgen; [de troon] beklimmen; opklimmen (tot); omhoogkomen [in de maatschappij]; [de trap enz.] oplopen; [de ladder enz.] opgaan; opstappen; (2) richting centrum gaan; [i.h.b.] naar de hoofdstad trekken; [i.h.b.] naar Tokio opkomen; (3) belopen; bedragen; oplopen (tot); bereiken; (4) [ter sprake; ter tafel; aan de orde enz.] komen
上昇する ; 上升するjoushyousuru stijgen; omhooggaan; klimmen; rijzen; opgaan; opkomen
伸びるnobiru (1) groeien; in lengte toenemen; rekken; strekken; [w.g.] uitrekken; (2) zich strekken; gestrekt raken; [van kreuken e.d.] vlak worden; glad worden; uitgestreken raken; (3) verslappen; verweken; murwen; (4) vooruitgaan; beter worden; groeien; zich ontplooien; stijgen; toenemen; (5) zich (goed) laten uitsmeren; (goed) uitsmeren; (goed) smeren; (6) uitgeteld raken; uitgevloerd raken; knock-out gaan; geradbraakt raken; uitgeput raken; afgesloofd raken; afgemat raken; de rek gaat eruit; bekaf raken; afgepeigerd raken; afgeknoedeld raken; murw raken; voor Pampus gaan liggen; tegen de vlakte gaan
向上するkoujousuru vooruitgaan; beter worden; verbeteren; vorderen; stijgen; vooruitgang boeken; vorderingen maken
増えるfueru toenemen; aangroeien; groter worden; sterker worden; aanwassen; aanzwellen; [w.g.] aanzetten; aanwakkeren; meerderen; groeien; klimmen; stijgen; zich vermenigvuldigen; zich vermeerderen; zich opstapelen; zich uitbreiden; zich verheffen; oplopen; aantikken; incurreren; aantellen
増す ; 益すmasu (1) toenemen; groeien; aan [invloed; kracht enz.] winnen; meerderen; vermeerderen; aangroeien; aanzwellen; stijgen; rijzen; [体重が] aankomen; (2) (nog) meer dan ~; boven ~ [in de constructie ~ ni mashite ~にまして of ~ ni mo mashite ~にもまして]; (3) doen toenemen; aanwakkeren; verhogen; vergroten; vermeerderen; uitbreiden; opvoeren; opdrijven
増加するzoukasuru toenemen; groeien; aangroeien; aanwassen; stijgen; klimmen; oplopen; aantikken; (zich) vermeerderen; groter worden
増大するzoudaisuru (1) toenemen; groeien; aangroeien; aanzwellen; aanwassen; stijgen; klimmen; oplopen; vermeerderen; groter worden; (2) doen toenemen; vergroten; groter maken; doen aangroeien; uitbreiden; vermeerderen; opvoeren
延びるnobiru (1) verlengd worden; geprolongeerd worden; uitgesteld worden; verdaagd worden; opgeschort worden; verschoven worden; verzet worden; (2) [m.b.t. de dagen enz.] lengen; [m.b.t. vergadering e.d.] uitlopen; langer duren; (3) zich uitstrekken [naar het noorden enz.]; reiken (tot); (4) vooruitgaan; beter worden; groeien; zich ontplooien; stijgen; toenemen; (5) zich (goed) laten uitsmeren; (goed) uitsmeren; (goed) smeren
昇るnoboru rijzen; opgaan; omhooggaan; opkomen; stijgen; klimmen; [i.h.b.] opvaren
殖えるfueru (1) toenemen; aangroeien; groter worden; aanwassen; aanzwellen; meerderen; groeien; klimmen; stijgen; zich vermenigvuldigen; zich vermeerderen; zich opstapelen; oplopen; (2) zich voortplanten; zich vermenigvuldigen; zich reproduceren
脱するdassuru (1) ontsnappen aan; ontkomen aan; wegkomen van; zich redden uit; raken; geraken uit; zich bevrijden uit; zich losmaken van; zich loswerken uit; zich vrijmaken van; te boven komen; gaan; erbovenuit komen; stijgen; schieten; (2) [m.b.t. hoofddeksel e.d.] afzetten; afnemen; afdoen; (3) [m.b.t. stop; kurk e.d.] uittrekken; uitdoen
馬に乗るumaninoru paardrijden; te paard rijden; stijgen; in het zadel stijgen; opstijgen; een paard berijden; bestijgen; [kindert.] paardjerijden
騰るagaru [値段; 物価が] stijgen; oplopen; opslaan; hoger worden
高まるtakamaru hoger worden; omhooggaan; omhooglopen; klimmen; opklimmen; stijgen; rijzen; toenemen
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.48 sec. jiten.nl: 4 treffers, warandict: 17 treffers (zoekopdracht: 'stijgen', strategie: exact). 
2005-2023