
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
ana・穴
zn. (1) [孔] gat o.; opening. (2) [針の] oog v. (3) [氣孔] porie v. (4) [巢穴] hol o.; leger o. (5) [洞穴] grot v. (6) [坑] put v. (7) [間隙] reet v.; spleet v. ¶ 穴をあける een gat boren; een gat graven; een kuil graven. ¶ 穴を埋める een kuil dichtgooien. ¶ 缺損填補 een gat stoppen. ¶ 穴にも入りたい in (又は door) den grond zinken van schaamte.
yame・止め
zn. (1) [終り] einde v.; conclusie v. (2) [中止] ophouding v.; stoppen o. (3) [廢止] afschaffing v. (4) [斷念] onthouding v.; opgeving v. ¶ 止める doen ophouden; afschaffen; uitscheiden met; stoppen; opgeven; afzien van; een einde maken aan. ¶ 仕事を止める uitscheiden met werken. ¶ 學問を廢める de studie opgeven. ¶ 新聞を取るのを廢める voor een krant bedanken. ¶ 酒を廢める den drank afzweren; geheelonthouder worden.
yamu・止む
(已む、罷む) i.w. ophouden; stoppen; uitscheiden; eindigen; afgeloopen zijn; stilstaan. ¶ 雨が止んだ de regen is opgehouden. ¶ 風が止んだ de wind is gaan liggen.
geri・下痢
zn. diarrhee v. ¶ 下痢をする diarrhee hebben; het in de buik hebben. ¶ 下痢さす purgeeren; laxeeren. ¶ 下痢を止める stoppen.
SUPPLEMENT (trefwoord)
misuterii・ミステリー
(tevens: ミステリ;ミステリイ) (1) raadsel; mysterie; puzzel; onbegrijpelijke of wonderlijke zaak. (2) detective verhaal of roman. ¶ ミステリー・サークル een graancirkel. ¶ ミステリー小説 detectiveroman (推理小説). ¶ ミステリアス mysterieus. ¶ ビッグミステリー een groot raadsel. [2ch] ¶ 面白そうと思って一度は読み始めたものの、それぞれの理由で途中で読むのをやめてしまったミステリー作品を挙げるスレです。 Een thread met mystery romans waarvan je dacht dat ze interessant zouden zijn en een keer in bent begonnen te lezen, [maar] om uiteenlopende redenen halverwege gestopt bent met lezen. [2ch]
pittari・ぴったり
(1) zonder tussenruimte; strak; nauw; naadloos; hermetisch. ¶ 窓は全部ぴったり閉まってたのに、どうやってその猫は家の中に入ったんだろう。 Mado wa zenbu pittari shimatte ta no ni, dō yatte sono neko wa ie no naka ni haittan darō. Dat ondanks dat alle ramen potdicht waren die kat toch is binnengekomen. Ik vraag me af hoe. ¶ 私はぴったりしたジーンズが好きです。 Watashi wa pittarishita jīnzu ga suki desu. Ik houd van strakke spijkerbroeken. (yamasv) (2) precies; exact. ¶ 2つの指紋がぴったり一致した。つまり彼が殺人犯だ。 Futatsu no simon ga pittari itchishita. Tsumari kare ga satsujinhan da. De twee vingerafdrukken zijn een exacte match. Dat betekent dat hij de moordenaar is. ¶ 日本の電車はいつもぴったりの時間に来る。 Nihon no densha wa itsu mo pittari no jikan ni kuru. Treinen in Japan zijn altijd precies op tijd. (yamasv) (3) past; past goed bij; geschikt [voor, om]. ¶ この料理はこのワインにぴったりだ。 Kono Ryōri wa kono wain ni pittari da. Dit gerecht past goed bij deze wijn. ¶ 温泉はリラックスするのにぴったりの場所だ。 Onsen wa rirakkususuru no ni pittari no basho da. Hete (natuur)baden zijn heel geschikte plaatsen om te ontspannen. (yamasv) ¶ その帽子は彼女にぴったりだ。 Sono bōshi wa kanojo ni pittari da. Die hoed [muts, pet] staat haar precies goed. ¶ ぴったり合うかどうか、この新調の服を着てみなさい。 Pittari au ka dō ka, kono shinchō no fuku wo kite minasai. Probeer eens of dit nieuwe pak goed past. (TTC) (4) opeens; plotsklaps (stoppen).
battari・ばったり
(bw, to-bw) (1) plotsklaps; opeens; plotseling. ¶ 雨がばったりやんだ。 Ame ga battari yanda. De regen stopte opeens. (yamasv) (2) stoppen of eindigen na lange tijd ¶ 彼は長年毎日のようにこのカフェに来ていたが、先月からばったり来なくなった。 Kare wa naganen mainichi no yō ni kono kafe ni kite ita ga, sengetsu battari konaku natta. Jarenlang kwam hij vrijwel elke dag naar dit [het] café, maar sinds vorige maand niet meer. (yamasv) (3) iemand onverwacht ontmoeten; iemand tegen het lijf lopen. ¶ 高校の先生と今日10年ぶりにばったり会った。 Kōkō no sensei to kyō jūnenburi ni battari atta. Ik kwam vandaag opeens na tien jaar een docent van de middelbare school tegen. (yamasv) (4) opeens neervallen; in elkaar storten. ¶ 彼はばったり倒れて、二度と立ち上がらなかった。 Kare wa battari taorete, nido to tachiagaranakatta. Hij viel opeens om en kwam niet meer overeind. (yamasv) (5) met een smak; met een plof. (ばったりと)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <stoppen>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
ばったりbattari (1) plots; plotseling; opeens; ineens; plotsklaps; eensklaps; onverhoeds; onvoorziens; schielijk; pardoes; abrupt; pal [bij ww. met bet.: 1) neervallen; omvallen; neerzijgen; doodvallen enz.; 2) ophouden; halt houden; stoppen; tot stilstand komen; blijven staan; blijven steken enz.]; (2) toevallig [ontmoeten; tegenkomen; aantreffen enz.]; bij toeval [oog in oog komen te staan]; onverwachts [tegen het lijf lopen; stuiten op enz.]
ストップするsutoppusuru (1) stoppen; tot een eind komen; ophouden; tot stilstand komen; tot staan komen; stilhouden; blijven stilstaan; halt houden; stilvallen; zich inhouden; (2) stopzetten; beëindigen; een eind maken aan; ophouden met; tot stilstand brengen; tot staan brengen; stilleggen; laten stilstaan; staken
トラップするtorappusuru [voetb.] opvangen; stoppen
上がるagaru (1) [段を] opgaan; oplopen; opkomen; [坂を] opklimmen; beklimmen; [二階に] naar boven gaan; komen; (2) [幕が] opgaan; [遮断機が] omhooggaan; [狼煙; 花火が] opstijgen; omhoogstijgen; de lucht in gaan; omhoogvliegen; [煙が] optrekken; [火の手が] oplaaien; [旗が] in top gaan; gehesen worden; [表彰の額が] opgehangen worden; [馬が] steigeren; [髪が] recht overeind gaan staan; te berge rijzen; [神が] opvaren; verrijzen; ten hemel klimmen; [声が] zich verheffen; geslaakt worden; [歓声が] weerklinken; [名が] beroemd worden; (3) [草が] uit de grond komen; uitkomen; opgroeien; opschieten; oprijzen; omhoogrijzen; opwassen; kiemen; (4) [水から] uit het water komen; [風呂; 湯から] uit (het) bad komen; [陸に] op het droge komen; aan land gaan; landen; (5) [事実が] aan het licht komen; aan de dag komen; aan de oppervlakte komen; bovenkomen; gevonden worden; blijken; zich voordoen; zich manifesteren; optreden; [証拠が] voorhanden komen; [成果が] resultaat opleveren; [効果が] effect sorteren; uitwerking hebben; (6) [物価; 血圧; 気温が] stijgen; oplopen; opslaan; klimmen; toenemen; hoger worden; [econ.] aantrekken; [程度が] aan kracht winnen; verhevigen; groter worden; groeien; aangroeien; vermeerderen; [右肩が] hoger uitkomen; (7) [初舞台で] flippen; panikeren; de kluts kwijtraken; van de wijs raken; [Belg.N.] de trac in z'n lijf krijgen; (8) [利益が] opbrengen; opleveren; afwerpen; geven; afkomen; voortkomen; (9) [地位が] promotie maken; promoveren; klimmen; opklimmen; bevorderd worden; zich opwerken; (10) [成績; 腕前が] verbeteren; vooruitgang boeken; [男ぶりが] er knapper op worden; opknappen; [意気が] opleven; opkikkeren; opgemonterd raken; opfleuren; [調子が] op dreef komen; op gang komen; in de stemming raken; (11) [大学に] aan de universiteit komen; [学校に] voor het eerst naar school gaan; beginnen; overgaan; (12) [座敷に] binnengaan; binnenkomen; binnentreden; ingaan; [舞台に] op het toneel komen; ten tonele komen; op het toneel verschijnen; opgaan; optreden; [妓楼に] bezoeken; naar de hoeren gaan; [お屋敷に] in dienst gaan; (13) [京都で] naar het noorden gaan; noordwaarts reizen; noordelijk trekken; [田舎から] naar het stedelijk gebied gaan; naar de grote stad; hoofdstad overkomen; [大阪で] naar het kasteel gaan; (14) teruggaan in tijd; opklimmen; dateren van; uit; (15) [仕事が] ten einde komen; afkomen; klaarkomen; gereedkomen; voltooid worden; afraken; (16) [双六; トランプ; マージャンで] winnen; uit zijn; (17) [雨が] ophouden; optrekken; [夕立が] wegtrekken; overgaan; [脈; 月経; つわりが] stoppen; aflopen; [乳が] minder melk beginnen geven; aflaten; [バッテリーが] het laten afweten; leeglopen; (18) [魚; 貝; 虫が] sterven; [草木が] afsterven; verdorren; verwelken; [蚕が] zich verpoppen; beginnen te spinnen; (19) [商売が] kwakkelen; sukkelen; (20) [犯人が] gearresteerd worden; gevat worden; aangehouden worden; ingerekend worden; gesnapt worden; opgepakt worden; (21) [領地; 役目が] verbeurdverklaard worden; geconfisqueerd worden; (22) [お灯明が] geofferd worden; gebracht worden; geschonken worden; (23) [貴人の膳が] afgeruimd worden; (24) [天ぷらが] gefrituurd worden; gebakken worden; (25) [hum.] gaan; op bezoek gaan; komen; z'n opwachting maken bij; langsgaan; langskomen; (26) [hon.] eten; drinken; nemen; nuttigen; gebruiken; (27) […~] klaar-; af-; gereed-; (28) […~] hevig …; intens …; compleet …; (29) […~] [krachtterm]
休む ; 息むyasumu (1) uitrusten; rusten; pauzeren; pauze houden; uitblazen; uitpuffen; op adem komen; rust houden; pozen; verpozen; er [een uurtje] uit breken; (2) slapen; gaan slapen; naar bed gaan; zich ter ruste begeven; zich te bed begeven; zich te bed leggen; zich ter ruste leggen; onder de wol kruipen; zijn bed opzoeken; het bed in rollen; erin duiken; erin gaan; [veroud.; bijbelt.] zich bedden; (3) wegblijven van; niet aanwezig zijn; niet verschijnen; niet bijwonen; afwezig zijn; absent zijn; niet opdagen; [m.b.t. een les] laten vallen; [m.b.t. een college] missen; [m.b.t. een les] overslaan; ontbreken [op de vergadering]; thuis blijven; vrijaf nemen; vrij nemen; een vrije dag opnemen; er even tussenuit gaan; [gezegd van winkel] gesloten zijn; [学校を] de school verzuimen; van school wegblijven; niet naar school gaan; zijn kat sturen; spijbelen; flansen; [Belg.N.] brossen; (4) [werk] onderbreken; [zijn werk] afbreken; neerleggen; ophouden [met werken]; stoppen; uitscheiden met; (af)nokken met; beëindigen; kappen; [zijn activiteiten tijdelijk] staken; tijdelijk een eind maken aan; (5) tot stilstand komen; ophouden; stilstaan [b.v. machines]; braak liggen; buiten bedrijf zijn; (6) herstellen [van een ziekte]; genezen; er weer bovenop komen; herstellen; weer bijkomen; de oude worden; weer gezond worden; aansterken
休止するkyuushisuru (1) doen stoppen; tot stilstand brengen; doen stilstaan; halt doen houden; onderbreken; stopzetten; ophouden met; staken; schorsen; opschorten; (2) stoppen; rusten; pauzeren; stilstaan; stilhouden; tot stilstand komen
停止するteishisuru (1) stoppen; stopzetten; een einde maken aan; opschorten; (tijdelijk) verbieden; [営業; 支払いを] staken; onderbreken; buiten werking stellen; schorsen; suspenderen; [i.h.b.] onder embargo leggen; (2) stoppen; tot stilstand komen; een stop maken; halt houden; maken; [エンジンが] afslaan
停留するteiryuusuru stoppen; halt houden; stilstaan; [gew.] arrêteren
停車するteishyasuru (1) [m.b.t. wagen; spoorwagen] tot stilstand brengen; (doen) stoppen; halt doen houden; (2) [m.b.t. wagen; spoorwagen] stoppen; tot stilstand komen; een stop maken; halt houden; maken; aandoen; (3) [m.b.t. verkeersreglement] stilstaan
入れ込むirekomu (1) iets proppen; stoppen; duwen; steken in; erin proppen; stoppen; duwen; steken; (2) [資金を~] investeren; ergens geld in steken; (3) warm lopen voor; opgaan in; zich storten op; zich passioneren voor; (4) enthousiast; opgewonden; geestdriftig zijn; [馬が~] staan te trappelen van ongeduld
切るkiru (1) knippen; afsnijden; afknippen; [先端を] afknotten; [アキレス腱を] scheuren; (2) fijnhakken; in stukjes snijden; (3) omhakken; (4) (een relatie) afbreken; (5) bekritiseren; (6) pauseren; stoppen; afbreken; (7) kaarten mengen; (8) de weg oversteken; (9) (het licht) uitdraaien; (de tv) uitzetten; (10) (een kraan) dichtdraaien; (11) (aan een stuur) draaien; (12) (de telefoon) ophangen
受け止めるuketomeru (1) [ボールを] vangen; opvangen; onderscheppen; (2) [攻撃を] stuiten; tegenhouden; stoppen; afwenden; afweren; afslaan; weren; pareren; (3) [問題を] aanpakken; tegemoet treden; behandelen; reageren op; (4) [批判を] opnemen; opvatten; oppikken; beschouwen
句切る ; 区切るkugiru (1) verdelen; indelen; (2) interpuncteren; leestekens plaatsen; in zinnen verdelen; (3) afscheiden; afzonderen; (4) stoppen
埋めるumeru (1) [土中に] begraven; ter aarde bestellen; bedelven; bestelpen; (2) [隙間を] opvullen; volstoppen; dichtstoppen; stoppen; dichtmaken; dempen; dichtgooien; vullen; aanvullen; [余白を] invullen; [歯を] plomberen; (3) [損失を] vergoeden; weer goed maken; compenseren; aanzuiveren; (4) [湯を水で] lauwen
塞ぐfusagu (1) afsluiten; dichten; dichtmaken; afdichten; afstoppen; dichtgooien; toegooien; stoppen; vullen; dempen; plempen; dichtstoppen; verstoppen; toestoppen; toedammen; opvullen; opstoppen; opproppen; stremmen; versperren; [veroud.] sperren; blokkeren; belemmeren; obstrueren; (2) de handen voor [z'n ogen; oren; mond enz.] houden; met z'n handen afdekken; bedekken; (3) [de deur e.d.] sluiten; dichtdoen; toedoen; toesluiten; (4) [plicht e.d.] vervullen; doen; voldoen; volbrengen; betrachten; (5) [tijd; plaats e.d.] in beslag nemen; innemen; beslaan; bezetten; (6) versomberen; in de put raken; zich depri gaan voelen; depressief worden; ontmoedigd raken; mismoedig worden; terneergedrukt raken; gedeprimeerd raken; down raken
売り付けるuritsukeru aansmeren; aanlappen; aanplakken; [Belg.N.] opsolferen; tot aankopen dwingen; in de hand duwen; stoppen; in de maag splitsen; opschepen met; slijten aan
押し込むoshikomu (1) zich; elkaar verdringen; drommen; dringen; samendrommen; [Belg.N.] drummen; op een kluitje gaan staan; dicht op elkaar gaan staan; elkaar verduwen; (2) proppen; duwen; wurmen; stoppen; stouwen; vol duwen; volstoppen; volproppen; opvullen; opproppen; (in een kleine ruimte) persen; (3) opsluiten; wegstoppen; insluiten; kooien; gevangenzetten; [i.h.b.] consigneren
止まる ; 停まるtomaru (1) stoppen; tot stilstand komen; tot staan komen; stilhouden; blijven stilstaan; halt houden; stilvallen; zich inhouden; ophouden; tot een eind komen; (2) uitvallen; verbroken worden; [m.b.t. motor] afslaan; [m.b.t. motor] stokken; het begeven; het laten afweten; ophouden; (3) [m.b.t. vogels] roesten; pleisteren; zich ophouden; aanleggen; neerstrijken; neerkomen; landen; gaan zitten
止む; 已む; 罷むyamu ophouden; tot een eind komen; stoppen; ten einde lopen; aflopen; er komt een einde aan ~; het loopt af met ~; [m.b.t. vuur] uitgaan; [m.b.t. wind] luwen; gaan liggen; [m.b.t. klanken] wegsterven; wegvallen; [m.b.t. pijn] overgaan; weggaan; over zijn; een einde vinden
止めるtodomeru (1) stoppen; tot staan brengen; tegenhouden; onderscheppen; intercepteren; ophouden; beletten verder te gaan; [原級に] doen zittenblijven; (2) laten blijven; laten logeren; verblijf doen houden; (3) achterlaten; nalaten; [記録に] optekenen; vastleggen; registreren; vasthouden; onthouden; bewaren; prenten; (4) handhaven; houden; in stand houden; [原形を] behouden; (5) […に~] beperken; limiteren; binnen de perken houden; in bedwang houden; (6) [心を] concentreren; fixeren; (7) het erbij laten; afbreken; een voortijdig einde maken aan; discontinueren; (8) de genadeslag geven
止める ; 停めるtomeru (1) stoppen; stopzetten; stilleggen; stilhouden; laten stilstaan; stillen; stuiten; tot stilstand brengen; stilzetten; tot staan brengen; parkeren; stallen; [aan de kant enz.] zetten; neerzetten; arrêteren; [de dief enz.] houden; een halt toeroepen; een punt zetten achter ~; een einde maken aan [een ruzie enz.]; ophouden; stremmen; [de aanvoer enz.] staken; afbreken; afsnijden; [een paard enz.] tegenhouden; vasthouden; aanhouden; inhouden; keren; [fig.] afdammen; [m.b.t. geluid; pijn] weren; ophouden; stelpen; (2) [het licht enz.] uitdoen; uitschakelen; [m.b.t. gas; water; radio] uitdraaien; dichtdraaien; afsluiten; uitzetten; afzetten; [de stroom] afbreken; afsnijden; (3) [m.b.t. inflatie enz.] bedwingen; beheersen; afremmen; beteugelen; breidelen; in toom houden; in bedwang houden; intomen; [de groei enz.] belemmeren; (4) beletten; verhinderen; verbieden; voorkomen; ontzeggen; verhoeden
無敵のmutekino ongeëvenaard; niet te evenaren; weergaloos; onvergelijkelijk; … zonder weerga; onoverwinnelijk; niet te verslaan; stuiten; stoppen
着けるtsukeru (1) aanleggen; [scheepv.] (af)meren; (aan de wal) vastleggen; vastmaken; stilhouden; stoppen; parkeren; [aan de kant enz.] zetten; [i.h.b.] voorrijden (tot aan ~); (2) doen raken; ertegenaan brengen; in aanraking brengen met; [de eerste hand enz.] leggen aan; (3) [iem. in een bep. positie] brengen; plaatsen; zetten; doen zitten; doen plaatsnemen; zitting doen nemen in; (4) aantrekken; aandoen; zich [in het zwart enz.] steken; zich kleden; [een lint in het haar enz.] steken; [een broche enz.] opsteken; [m.b.t. masker] opzetten; aanbrengen; (5) zich eigen maken; zich verwerven; aanleren
立ち止まる ; 立ち留まるtachidomaru blijven stilstaan; blijven staan; halt houden; stoppen; tot stilstand komen; tot staan komen; stilhouden
終えるoeru (1) eindigen; aflopen; ophouden; stoppen; (2) beëindigen; ten einde brengen; eindigen; afmaken; afdoen; afwerken; voltooien; voleinden; completeren; een einde maken aan; volbrengen
絶えるtaeru (1) ophouden; tot een eind komen; een einde nemen; stoppen; eindigen; aflaten; [i.h.b.] uitgeput raken; opraken; (2) ophouden te bestaan; z'n bestaan eindigen; uitsterven
繕うtsukurou (1) herstellen; repareren; maken; verstellen; oplappen; lappen; stoppen; opkalefateren; (2) in orde brengen; rechttrekken; fatsoeneren; (3) verbloemen; verdoezelen; [体裁を; 手前を] redden
詰めるtsumeru (1) [op zijn post] blijven; zich paraat houden; op wacht staan; posten; (2) vullen (met); [koffers enz.] pakken; opvullen (met); stoppen; volstoppen; dichtstoppen; proppen; toeproppen; stouwen; [tandh.] plomberen; (3) (nauwer) doen aansluiten; dicht(er) opeen doen staan; zitten; dichter bij elkaar plaatsen; doen aanschikken; doen opeenpakken; aanhalen; (4) inkorten; verkorten; korter maken; bekorten; korten (met); afkorten; [m.b.t. kledingstuk] inleggen; [m.b.t. voorsprong; afstand] verkleinen; verminderen; [op de uitgaven enz.] besnoeien; bezuinigen; [de uitgaven enz.] beperken; inperken; [m.b.t. adem] inhouden; [m.b.t. vinger] knotten; (5) een eind maken aan [een discussie enz.]; beëindigen; afwikkelen; afronden; z'n beslag geven; ten einde brengen; de laatste hand leggen aan; (6) (onverdroten; onafgebroken; ononderbroken; continu; doorlopend; non-stop; de hele tijd; aanhoudend; constant) blijven ~; (geconcentreerd; ingespannen; intensief; intens) bezig zijn met ~; (7) schaak geven; schaak zetten; (schaak)mat zetten; (schaak)mat geven
足を止める ; 足を留めるashiwotomeru (1) halt houden; halt maken; stilstaan; stoppen; blijven staan; [gew.] arrêteren; (2) pauzeren; pauze; rust houden
踏み止まるfumitodomaru (1) blijven staan; stoppen; geen voet verzetten; zich niet verroeren; op z'n plaats blijven; stelling nemen; (2) standhouden; volhouden; zich handhaven; zich staande houden; het uithouden; zich inhouden; (3) toch maar blijven; achterblijven; [地位に] aanblijven
途絶える ; 跡絶えるtodaeru ophouden; tot een eind komen; stoppen; tot stilstand komen; stilvallen
阻止する ; 沮止するsoshisuru stoppen; tegenhouden; blokkeren; verhinderen; weerhouden; in de weg staan; beletten; stuiten
静止するseishisuru stilvallen; tot stilstand komen; stoppen; ophouden; stokken; vastlopen; stagneren
Tijd: 0.5 sec. jiten.nl: 9 treffers, warandict: 33 treffers (zoekopdracht: 'stoppen', strategie: exact).
2005-2023