
日
蘭
蘭
辭
典
典
日蘭辭典+
日蘭辭典 (trefwoord)
jitai・事態
jitsu・實
(実) zn. (1) [眞實] waarheid v.; werkelijkheid v.; ware toestand m. (2) [誠意] oprechtheid v. (3) [割算] factor m.; getal dat gedeeld kan worden op. ¶ 實を明かす de waarheid aan het licht brengen. ¶ 實を盡す oprechtheid toonen; vriendelijkheid bewijzen. ¶ 實は inderaad; feitelijk. ¶ 實を言へば om de waarheid te zeggen; ronduit gezegd; openhartig gesproken. ¶ 實の werkelijk; waar; feitelijk. ¶ 實に inderdaad; zeer (甚だ).. ¶ 實らしい aannemelijk; plausibel.
chōshi・調子
zn. (1) [音調] toon m.; klank m. (2) [工合] manier van doen; conditie v.; toestand m.; stemming v. (3) [拍子] maat v. ¶ 調子を合はせる stemmen. ¶ 調子の合はぬ valsch. ¶ 此の調子で行けば年内に終へる op die manier komt het werk in een jaar gereed. ¶ 調子づく goed gestemd. ¶ 調子に乘る opgewonden door succes. ¶ 調子のいゝ人 iemand met tact; iemand, die gemakkelijk is in den omgang.
shūtai・醜態
zn. ergerlijke toestand m.; onbetamelijkheid v.; onfatsoenlijk gedrag o. ¶ 醜態を顯はす zich aanstootelijk vertoonen.
mama・儘
(まま) bw. (1) [其の儘] zooals het is; in den tegenwoordigen toestand. (2) [意の儘] naar verkiezen; zoals men wil. ¶ 靴の儘で met zijn schoenen aan. ¶ 聞いた儘を話す vertellen zooals men het gehoord heeft. ¶ もとの儘である hetzelfde gebleven zijn; onveranderd zijn. ¶ 何卒其儘 derangeer u niet; blijft toch zitten. ¶ 思ふ儘にする doen wat men wil; zijn eigen zin doen. ¶ 儘になるなら als ik mijn zin kreeg. ¶ その儘にして置く het erbij laten; geen moeite doen het te veranderen.
suitai・醉態
(酔態) zn. dronkenschap v.; beschonken toestand m.; kennelijke staat van dronkenschap.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <toestand>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
シチュエーションshichueeshyon (1) situatie; toestand; omstandigheden; positie; (2) [ton.] kritieke samenloop van omstandigheden
ステイタスsuteitasu (1) status; standing; sociale; maatschappelijke positie; (2) stand; toestand; (3) [ホテル; レストランの] aantal reserveringen
ステートsuteeto (1) staat; natie; rijk; (2) deelstaat; (3) toestand; staat; (4) stand; rang
ミントminto (1) [plantk.] munt; Mentha; (2) [stofnaam] munt; (3) pepermunt; pepermuntje; mint; pepermunttabletje; [Belg.N.] muntje; (4) puntgaaf; perfecte staat; toestand; [m.b.t. munten] fleur du coin; [afk.] FDC
事情jijou omstandigheden; toestand; situatie; stand van zaken; zaken; [i.h.b.] redenen
事態jitai situatie; toestand; de dingen; de zaak; de (stand van) zaken; omstandigheden
事koto (1) ding; voorwerp; zaak; (2) zaak; aangelegenheid; affaire; omstandigheid; belang; (3) probleem; vraagstuk; kwestie; vraag; (4) feit; feitelijkheid; (5) omstandigheid; omstandigheden; toestand van een zaak; staat van zaken; toestand; situatie; (6) geval; (7) voorval; incident; onverwachte gebeurtenis; ongewone gebeurtenis; (8) ongeluk; ongeval; tegenspoed; pech; onheil; moeilijkheid; verwikkeling; (9) werk; werkzaamheid; ambtelijke werkzaamheid; functie; taak; opdracht; plicht; wat van iemand geëist wordt; (10) oorzaak; motief; reden; beweeggrond; (11) ervaring; ondervinding
体調taichou lichamelijke gesteldheid; conditie; toestand; fysieke conditie; lichaamsconditie; lichaamsgesteldheid
体 ; 躰tai (1) lichaam; lijf; (2) staat; toestand; gesteldheid; (3) vorm; voorkomen; gedaante; stijl; (4) wezen; essentie; substantie; aard; natuur; (5) [taalk.] substantief; substantivum; (6) sterkte; kloekheid; ruggengraat; (7) [ikebana] bovenste leidtak; (8) [wisk.] lichaam; (9) [maatwoord voor goden- en boeddhabeelden; lijken e.d.]; (a) lichaam; ledematen; (b) gedaante; vorm; (c) figuur; voorwerp; (d) wezen; essentie; substantie; (e) orgaan; organisatie; (f) lichamelijke opvoeding
光景koukei (1) zicht; gezicht; schouwspel; tafereel; aanblik; (2) toestand; conditie; situatie; (3) landschap; uitzicht; zicht
光kou (a) schijnen; beschijnen; (b) licht; schittering; luister; (c) tijd; (d) toestand; uitzicht; (e) eer; roem
具合guai (1) staat; toestand; situatie; (2) gezondheidstoestand; (3) gelegenheid; goede gelegenheid; gepastheid; geschiktheid; (4) fatsoen; goede manieren; (5) manier; methode; wijze van doen; wijze van handelen
内情naijou interne aangelegenheden; toestand; situatie; inside informatie; fijne van de zaak
分bun (1) deel; part; portie; (2) gedeelte; segment; (3) status; positie; plaats; stand; standing; hoedanigheid; capaciteit; (4) plicht; taak; (5) staat; omstandigheden; (6) veronderstelling; (7) soort; allooi; (8) enkel dat; (9) portie; dosis; hoeveelheid; (10) hoedanigheid; (11) -gehalte; (12) -tijd; (13) tiende; tiende deel; gedeelte; tien procent; (14) [oude lengtemaat] 0,1 sun 寸 [= ca. 3,03 mm]; (a) verdeling; opdeling; scheiding; (b) verduidelijking; (c) aftakking; apart deel; (d) bestanddeel; element; (e) tijdsgewricht; (f) attributie; plicht; (g) kwalificatie; hoedanigheid; positie; (h) staat; toestand; mate
原生gensei (1) oervorm; oorspronkelijke vorm; toestand; oerstaat; oertoestand; ongereptheid; (2) proto-; oer-
在り方arikata zijnswijze; vorm; toestand; hoedanigheid; conditie
塩梅anbai (1) [cul.] smaak; kruiding; (2) toestand; mate; manier; wijze; (3) conditie; gezondheidstoestand; vorm; (4) regeling; schikking; arrangement; ordening
境遇kyouguu (1) milieu; omgeving; leefwereld; (2) (materiële) positie; situatie; staat; conditie; omstandigheden; toestand; lot; (3) maatschappelijke positie; rang; stand
姿sugata (1) figuur; gedaante; gestalte; vorm; [arch.] gestaltenis; (2) voorkomen; verschijning; aanzicht; (3) toestand; staat; gesteldheid; (4) gekleed als …; gestoken in …
実際jissai (1) [boeddh.] bhūtakoṭi [= ultieme realiteit]; (2) realiteit; werkelijkheid; (bestaande) situatie; toestand; ware toedracht; feitelijkheid; (3) praktijk; praktische kant; (4) echt; inderdaad; werkelijk; waarlijk; (5) eigenlijk; feitelijk; in wezen; in feite; in werkelijkheid; in praktijk; daadwerkelijk
対局taikyoku (1) partijtje go; shogi; (2) confrontatie met de situatie; toestand
局面kyokumen (1) [m.b.t. go; shogi] spelfase; spelstadium; (2) situatie; toestand; stand van zaken
形勢keisei toestand; situatie; omstandigheden; constellatie; stand van zaken
形容keiyou (1) beschrijving; kenmerking; afschildering; (2) vorm; toestand; uiterlijk; voorkomen; figuur
情事jouji (1) hartszaak; (2) staat; omstandigheden; toestand; situatie; (3) hartsaangelegenheid; liefdesaangelegenheid; liefdesaffaire; liefdesbetrekking; liefdesverhouding; (4) liefdesavontuur; buitenechtelijke verhouding; relatie; affaire; liaison; avontuurtje; galanterie; amourette; romance; idylle; intimiteiten; [veroud.] minnarij
情勢 ; 状勢jousei toestand; stand van zaken; situatie; omstandigheden; constellatie
情景joukei (1) stemming en natuurschoon; gemoeds- en natuurgesteldheid; (2) tafereel; schouwspel; gezicht; toestand; omstandigheid; situatie
情 jou (1) gevoel; emotie; (2) menselijkheid; inleving; betrokkenheid; attentheid; mededogen; medeleven; (3) liefde; gehechtheid; affectie; genegenheid; hart; (4) lust; begeerte; (5) smaak; charme; karakter; (6) toestand; gesteldheid; situatie; (7) reden; grond
所在shyozai (1) plaats waar iemand; iets zich bevindt; verblijfplaats; whereabouts; het ergens zijn; locatie; ligging; situering; (2) daad; handeling; (3) positie; status; omstandigheden; toestand
日和hiyori (1) weer; (2) mooi weer; lekker weertje; (3) gunstig; ideaal weer voor …; (4) lage houten sandalen voor droog weer; (5) het weer op zee; (6) zeeweer; goed weer om op zee te varen; (7) [fig.] situatie; toestand
時局jikyoku situatie; toestand; stand van zaken
景kei (1) uitzicht; gezicht; landschap; tafereel; schouwspel; (2) [ton.] deel van een bedrijf; scène; toneel; episode; (3) [maatwoord voor scènes]; (a) uitzicht; schouwspel; (b) toestand; situatie; (c) groot; fortuinlijk; (d) iets extra's geven; (e) bewonderen; respecteren
景気keiki (1) wereld; dingen; zaken; tijden; (2) conjunctuur; toestand; gesteldheid van de economie; omstandigheden van de handel; marktsituatie; (3) welvaart; bloei; voorspoed
有り様ariyou (1) waarheid; ware toedracht; (2) toestand; staat; gesteldheid; conditie; (3) ideaal; ideale toestand; staat; (4) bestaanbaarheid; mogelijkheid
有様arisama (1) toestand; staat; gesteldheid; conditie; situatie; omstandigheden; (2) aanblik; gezicht; uitzicht; schouwspel; spektakel
様子yousu (1) toestand; situatie; staat; omstandigheden; stand van zaken; gesteldheid; het hoe; (2) schijn; voorkomen; uiterlijk; aanblik; aanzien; karakter; air; uitzicht; indruk; habitus; (3) reden; grond; (4) teken; blijk; aanwijzing; symptomen
様態youtai (1) wijze; modus; (2) [fil.] modaliteit; (3) toestand; conditie; staat; gesteldheid
様 ; 状sama (1) voorkomen; aanblik; uitzicht; aanzien; schijn; gezicht; air; toestand; staat; gesteldheid; situatie; omstandigheden; (2) -elings; -waarts [drukt een richting; oriëntatie uit]; (3) meneer; mijnheer; [afk.] m.; de heer; [afk.] dhr.; mevrouw; [afk.] Mw.; [afk.] Mevr.; madame; [afk.] Mme.; [afk.] Mad.; juffrouw; mejuffrouw; [afk.] Mej. [eerbetonend suffix; voorafgegaan door een naam; titel; status e.d.]; (4) [vaak i.c.m. het prefix o お of go ご een kwalificatie inklemmend]; (5) [voorafgegaan door de ren'yōkei van een dōshi noemt het de handeling die iem. net op het punt staat te doen]; (6) [voorafgegaan door de ren'yōkei van een dōshi noemt het de wijze of manier waarop een handeling zich voltrekt]
模様moyou (1) patroon; dessin; tekening; motief; (2) aanzicht; voorkomen; aanblik; indruk; teken; toestand; gesteldheid; omstandigheden; stand van zaken
気色keshiki (1) uitdrukking; humeur; (2) teken; indicatie; aanwijzing; (3) toestand; aanblik; uitzicht; (4) allusie; zinspeling; suggestie; voorafschaduwing; (5) zweem; vage aankondiging; (6) gunst; begunstiging; gratie
消息shyousoku (1) nieuws; informatie; tijding; bericht; brief; contact; (2) toestand; staat; situatie; conditie; omstandigheden; (3) wederwaardigheden; lotgevallen; gebeurtenissen; ups en downs; wisselvalligheden; (4) aankondiging van de reden van z'n bezoek
状態 ; 情態joutai toestand; gesteldheid; staat; stand (van zaken); status; omstandigheden; gebeuren; situatie; gelegenheid; conditie; constellatie; [inform.] bedoening
状況 ; 情況joukyou omstandigheden; situatie; toestand; staat; stand van zaken; gebeuren
状jou (1) omstandigheden; situatie; toestand; staat; gesteldheid; (2) voorkomen; uitzicht; schijn; (3) brief; schrijven; [scherts.] epistel; [i.h.b.] verslag; bericht; kennisgeving; rapport; (4) -brief; (5) -achtig; -ig; -(ge)lijk; als (van) een ~; gelijkend op ~; -vormig; in de vorm van ~
経緯ikisatsu situatie; omstandigheden; toestand; details; bijzonderheden; ontwikkelingen; loop van de gebeurtenissen
腰koshi (1) middel; taille; lende; heup; onderrug; (2) taille; taille van een kledingstuk; deel van een kledingstuk dat het middel omgeeft; (3) de voet van een glas; (4) houding; toestand
調子choushi (1) toon; toonhoogte; (2) tempo; ritme; (op) dreef; (op) gang; (3) stijl; [stelk.] register; manier; wijze; stemming; (4) conditie; vorm; staat (van gereedheid); toestand; (in; niet in zijn normale) doen
雲行きkumoyuki (1) [meteo.] wolkenbeweging; weersgesteldheid; weerstoestand; weersituatie; weer; (2) situatie; toestand; stand van zaken; gang van zaken; ontwikkelingen; evolutie; wending; loop der gebeurtenissen
騒ぎsawagi (1) lawaai; leven; rumoer; kabaal; tumult; gedruis; geraas; misbaar; geroezemoes; [fig.] pandemonium; (2) drukte; gewoel; beweging; [fig.] gewriemel; vertier; omhaal; omslag; [uitdr.; gew.] een hele begankenis; [gew.] beslag; bedoening; bereddering; soesa; [fig.] poespas; spats; [volkst.] gedoe; [fig.] kermis; [fig.] circus; gejaagdheid; jachtigheid; gejakker; gejacht; opwinding; excitatie; agitatie; (3) heisa; herrie; toestand; commotie; rel; onrust; opschudding; alteratie; consternatie; beroering; roering; roerigheid; [oneig.] oproer; [arch. of gew.] laweit; [fig.] fermentatie; deining; alarm; ophef; sensatie; stampij; heibel; gemaal; poeha; stennis; keet; tamtam; [fig.] fanfare; [inform.] bombarie; spektakel; [inform.] beestenboel; gekrakeel; [i.h.b.] ruzie; [i.h.b.] twist; [i.h.b.] gekijf; [i.h.b.] onenigheid; (4) woeling; rustverstoring; ordeverstoring; rel; perturbatie; onrust; opstootje; onlusten; beroering; troebelen; [fig.] gisting; [hist.] beroerten
Tijd: 0.51 sec. jiten.nl: 11 treffers, warandict: 49 treffers (zoekopdracht: 'toestand', strategie: exact).
2005-2023