日蘭辭典+

61 resultaten voor ‘uiterlijk’
日蘭辭典 (trefwoord)
akusō惡相
(悪相) zn. ongunstig uiterlijk o.
kao
(顔) zn. (1) [] gezicht o.; gelaat o.; uiterlijk o. (2) [面目] eer v. (3) [面附] gelaatstrekken m. ¶ 知らない iemand, dien men niet kent; onbekende. ¶ 知らないをする doen alsof men iemand niet kent; doen alsof men van niets weet. ¶ が廣い veel kennissen hebben. ¶ 合はすがない niet onder de oogen durven komen. ¶ と相談する in den spiegel kijken. ¶ を洗ふ het gezicht wasschen. ¶ を出す zich vertoonen; tegenwoordig zijn. ¶ 顰める zuur gezicht trekken. ¶ 人のを立てる iemands goede naamredden. ¶ 判る ik zie het aan je gezicht!
iyō異樣
(異様) zn. zonderling uiterlijk o.; vreemde vorm m. ¶ 異樣vreemd; zonderling; ongewoon.
sama
(様) zn. (1) [有樣] toestand m. (2) [體裁] uiterlijk o.; vorm m. (3) [敬稱] (男) heer m.; mijnheer m.; mevrouw (夫人) v.; jongeheer (十六歳以下の男) m.; (お孃さん) juffrouw v.; mejuffrouw v.; jongejuffrouw (十六歳以下の) v.
kensō險相
(険相) zn. sinister uiterlijk o.
fūsai風采
zn. uiterlijk o.; optreden o.
(様) bn. (1) [式] manier v.; wijze v.; methode v. (2) [種類] soort v. (3) [外觀] uiterlijk o.; voorkomen o. ¶ 此zoo; op deze wijze. ¶ 同じに op dezelfde wijze. ¶ ……のals; gelijk; alsof. ¶ 狂人のals een krankzinnige. ¶ いつzooals gewoonlijk; als altijd.
ganbō顏貌
(顔貌) zn. uiterlijk o.; gezicht.
shisō死相
zn. uiterlijk van een stervende.
gomensō御面相
(ご面相) zn. uiterlijk o.; gezicht o.
furi
(振り) (1) [ぶらぶらすること] schommeling v.; slingering v.; trilling v. (2) [仕振] manier van doen; wijze v. (3) [態度] gedrag o.; optreden o. (4) [姿] uiterlijk o. (5) [見せかけ] mom o.; schijn m. ¶ 風をする voorgeven; doen alsof. ¶ 知らぬ振りをする zich van den domme houden. ¶ 一振り een zwaardslag.
SUPPLEMENT (trefwoord)
nan to ka何とか
(frase) (1) op de een of andere wijze; op een of andere manier; enigerlei wijze; het een of ander; dit of dat; zus of zo. ¶ なんとかそのテストに受かった。 Nan to ka sono tesuto ni ukatta. Op een of andere manier ben ik geslaagd voor de test. ¶ なんとか日曜日までに家賃を払わないといけない。 Nan to ka nichiyōbi made ni yachin wo harawanai to ikenai. Op een of andere manier moet ik uiterlijk zondag de huur betalen. ¶ はなんとか時間までそこに着いた。 Boku wa nan to ka jikan made ni soko ni tsuita. Op een of andere manier lukte het me om er op tijd te komen. ¶ 彼女はなんとかして世間体をつくろった。 Kanojo wa nan to ka shite sekentei wo tsukurotta. Op een of andere wijze wist ze haar gezicht te bewaren. (2) (in plaats van de naam van iets of iemand) zus of zo; je-weet-wel; nog wat; hoe-heet-hij [zij, het]-ook al weer; ding; dinges. ¶ 田中なんとかというから電話がありました。 Tanaka nan to ka to iu hito kara denwa ga arimashita. Er was een telefoontje van een Tanaka-nog-wat voor je. ¶ 事部長のなんとかさんが捜してたよ。 Jinji buchō no nan to ka-san ga sagashite ta yo. De manager van personeelszaken, hoe heet hij ook al weer, was naar je op zoek. (yamasv) (TTC)
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <uiterlijk>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
アスペクトasupekuto (1) aanblik; voorkomen; aanzien; uiterlijk; aspect; (2) [spraakk.] aspect; vorm
マスクmasuku (1) masker; gezichtsmasker; mombakkes; mom; (2) mondkapje; mondmasker; (3) [m.b.t. boksen; lassen e.d.] hoofdbeschermer; (4) gezicht; gelaat; gelaatstrekken; voorkomen; uiterlijk; (5) [elektronica] tekening van een geïntegreerde schakeling
ルックrukku uiterlijk; voorkomen; aanzien; look
一見ikken (1) kijkje; blik; oogopslag; (2) ogenschijnlijk; schijnbaar; uiterlijk; kennelijk; naar het zich laat aanzien
上辺uwabe voorkomen; schijn; uitzicht; uiterlijk; aanzien
上辺のuwabeno uitwendig; uiterlijk; schijnbaar; ogenschijnlijk; oppervlakkig; superficieel; schoonschijnend; cosmetisch
上辺はuwabeha op het eerste gezicht; aan de buitenkant; aan de oppervlakte; oppervlakkig; uiterlijk; ogenschijnlijk; schijnbaar
人体nintei voorkomen; allure; look; uiterlijk
体裁teisai (1) schijn; voorkomen; uitzicht; uiterlijk; uiterlijkheid; (2) vorm; format; stijl; wijze; (3) (schone) schijn; fatsoen; (4) omhaal; woordenkraam; woordenkramerij
器量kiryou (1) talent; vermogen; capaciteit; gave; bekwaamheid; kaliber; formaat; (2) [女性の] uiterlijk; voorkomen; looks; trekken; gelaatstrekken; gezicht; (3) [男性の] reputatie; verdienste; eer; goede naam
外見gaiken uiterlijk; uitwendig voorkomen; schijn; uiterlijke gedaante; uiterlijkheden; uitwendigheid; buitenaanzicht; aanzien; [geneesk.] faciës; [Belg.N.] buitenzicht; [veroud.] aanzicht; [gew.] uitzicht
外見sotomi uiterlijk; voorkomen; schijn; uiterlijke gedaante; uiterlijkheden; uitwendigheid; buitenaanzicht; aanzien; [geneesk.] faciës; [Belg.N.] buitenzicht; [veroud.] aanzicht; [gew.] uitzicht
外観gaikan uiterlijk; voorkomen; schijn; aanschijn; uiterlijke gedaante; uitwendigheid; uiterlijkheid; buitenaanzicht; aanzien; [Belg.N.] buitenzicht; [veroud.] aanzicht; [gew.] uitzicht
外部のgaibuno buitenste; buiten-; uitwendig; aan de buitenzijde; buitenkant; uiterlijk
soto (1) buiten; buitenkant; buitenzijde; [attr.] buiten-; [loc.] eruit; [loc.] naar buiten; [loc.] buitenwaarts; [loc.] uiterlijk; (2) buitenwereld; [attr.] openlucht-; [attr.] outdoor ~; [loc.] buitenshuis
容姿youshi figuur; lichaamsvorm; bouw; lichaam; lijf; uiterlijk; voorkomen; aanschijn; verschijning
容貌youbou uiterlijk; voorkomen; gelaatstrekken; trekken
形容keiyou (1) beschrijving; kenmerking; afschildering; (2) vorm; toestand; uiterlijk; voorkomen; figuur
形式keishiki (1) vorm; (2) uiterlijk; uiterlijke gedaante; uiterlijke vorm; uiterlijke verschijning; schijn; (3) formaliteit; conventie; omgangsvorm; procedure; (4) (in de kunst) formalisme; (in de kunst) het nadruk leggen op de uiterlijke vorm; (5) (in de filosofie) een idee; (in de filosofie) een vorm
形相gyousou blik; gelaatsuitdrukking; gezicht; uiterlijk; voorkomen
形相keisou (1) vorm; gedaante; uiterlijk; voorkomen; (2) [fil.] eidos
katachi (1) vorm; voorkomen; gedaante; uiterlijk; (2) vorm; verschijningsvorm; formaliteit
kei vorm; gedaante; uiterlijk
恰好 ; 格好kakkou (1) vorm; voorkomen; presence; houding; uiterlijk; (2) postuur; een pose; een figuur; gedaante; gestalte; positie; (3) manier [van doen]; houding; (4) passend bij; redelijk; billijk; matig
様子yousu (1) toestand; situatie; staat; omstandigheden; stand van zaken; gesteldheid; het hoe; (2) schijn; voorkomen; uiterlijk; aanblik; aanzien; karakter; air; uitzicht; indruk; habitus; (3) reden; grond; (4) teken; blijk; aanwijzing; symptomen
様相yousou (1) aanblik; voorkomen; aanzien; uiterlijk; plaatje; aspect; (2) [fil.] modaliteit
気色kishyoku (1) gezichtsuitdrukking; gezicht; gelaatsuitdrukking; gelaat; gelaatstrekken; trekken; uitdrukking; expressie; blik; uiterlijk; mimiek; (2) gevoel; gemoedstoestand; geestestoestand; stemming; mood; bui; humeur; luim; (3) conditie; staat van gezondheid; gezondheidstoestand; (4) intentie; voornemen; (5) omstandigheden; situatie; (6) vormelijkheid
気配kehai (1) teken (dat een persoon gewaarwordt in zijn omgeving); indicatie; symptoom; (2) blijk; schijn; uiterlijk; (3) voorteken; omen; (4) gedrag; optreden; houding
sou (1) voorkomen; aanblik; aspect; uiterlijk; (2) kenmerk; kentrek; eigenschap; wichelteken; [boeddh.] lakṣaṇa [= onderscheidend kenmerk]; nimitta [= teken; merkteken]; (3) [spraakk.] aspect; vorm; (4) [chem.] fase; [natuurk.] aggregatietoestand; aggregaatstoestand; (5) [geol.] faciës; (1) voorkomen; vorm; (2) wichelarij; -mantie; (3) onderling; wederzijds; (4) opvolging; opeenvolging; (5) provincie Sagami
締め切る ; 閉め切るshimekiru (1) sluiten; dichtdoen; toedoen; (2) afsluiten; beëindigen; besluiten; [meton.] uiterlijk; niet later dan; op zijn laatst ~ aanvaarden
色目irome (1) tint; schakering; kleurschakering; toon; coloriet; (2) [襲の] kleurencombinatie; (3) verliefde; smachtende blik; gelonk; (4) gelaatsuitdrukking; expressie; gezicht; voorkomen; uiterlijk; air
iro (1) kleur; (2) verf; kleur; kleurstof; pigment; (3) gelaatskleur; gelaatsuitdrukking; voorkomen; uiterlijk; look; houding; (4) liefde; liefdesaffaire; romance; liefdesavontuur; idylle; (5) wellust; lust; vleselijk verlangen; seksuele begeerte; sexuele passie; zinnelijk plezier; sensueel genot; (6) liefje; vrijer; meisje; jongen; liefste; geliefde; minnaar; minnares; maîtresse; (7) schoonheid; beminnelijkheid; schattigheid; vrouwelijke charmes; aantrekkelijkheid; (8) verfraaiing; versiering; decoratie; ornament; opschik; tooi; (9) soort; aard; type; klasse; (10) [maatwoord voor kleuren]
shiki (1) [boeddh.] rūpa [= uiterlijk; vorm (één van de vijf skandha's)]; (2) [boeddh.] rūpa [= het zichtbare; schijnbare (één van de vijf viṣaya's)]; (a) kleur; kleuring; (b) gelaatskleur; teint; (c) wellust; passie; (d) voorkomen; uiterlijk; (e) [boeddh.] rūpa
見せ掛けmisekake (1) voorkomen; uiterlijk; aanschijn; aanzien; [Belg.N.; niet alg.] uitzicht; (2) schijn; show; het voordoen; komedie; veinzerij; huichelarij; geveins; gehuichel; schijnvertoning; het doen alsof
見た目mitame aanblik; gezicht; schijn; uiterlijk
見掛けmikake schijn; uiterlijk; het eruitzien; aanzicht; aanzien; gezicht; voorkomen; aanschijn; het voordoen; show; schijnvertoning; façade
見栄mie vertoon; show; schijn; uiterlijk; sier; ostentatie; ijdelheid
mie voorkomen; aanblik; uitzicht; gezicht; verschijning; uiterlijk; gedaante
kan (1) voorkomen; uitzicht; uiterlijk; schijn; aanzien; aanblik; blik; gezicht; spektakel; schouwspel; (2) zienswijze; opvatting; kijk; visie
omomuki (1) algemene betekenis; globale inhoud; grote lijnen; teneur; strekking; tendentie; (2) omstandigheden; (3) voorkomen; schijn; uiterlijk; sfeer; (4) charme; aantrekkelijkheid; smaak; karakter
身形minari (1) kleding; kledij; tenue; toilet; dos; tooi; dracht; (2) voorkomen; uiterlijk
遅くともosokutomo uiterlijk; op zijn laatst; [Belg.N.] ten laatste
遅くもosokumo uiterlijk; op zijn laatst; niet later dan
面目menboku (1) reputatie; eer; prestige; aanzien; krediet; goede naam; (2) gezicht; gelaatstrekken; voorkomen; uiterlijk
面目menmoku (1) gezicht; gelaatstrekken; voorkomen; uiterlijk; (2) basisprincipes; geboden; regel; voorschrift; (3) reputatie; eer; prestige; aanzien; krediet; goede naam
風体fuutei (1) voorkomen; uiterlijk; look; verschijning; uiterlijke gestalte; (2) artistieke uitwerking (van een gedicht; nō-stuk enz.)
風貌fuubou uiterlijk; uitwendige gedaante; fysieke verschijning; voorkomen; aanzien
fuu (1) gewoonte; gebruik; neiging; (2) manier; wijze; voege; trant; stijl; type; soort; (3) air; allure; voorkomen; uiterlijk; houding; aanzicht; (4) zoals ~; op de manier van ~; in de stijl van ~; à la ~; naar ~
骨相kossou (1) lichaamsbouw; lichaamsgestel; fysiek; (2) fysionomie; uiterlijk; gezicht; gelaatstrek; trek; schedelbouw; schedelstructuur
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.47 sec. jiten.nl: 12 treffers, warandict: 49 treffers (zoekopdracht: 'uiterlijk', strategie: exact). 
2005-2023