RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <werken>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
De weergave van het Japans van de resultaten hieronder is gespeld in een vorm van
waapuro-spelling. De spelling komt overeen met de originele spelling in
hiragana in het Japans. De verschillen met de
Hepburn-spelling van de overige resultaten zijn eenvoudig:
spelling |
uitspraak |
uu |
lang aangehouden /oe/ (Hepburn spelling: ū) |
ou |
lang aangehouden /o/ (Hepburn spelling: ō) |
(soms, als in 酔う you "dronken zijn") uitspraak: /o/ + /oe/ |
ei |
lang aangehouden /ee/ (dit is identiek in Hepburn spelling) |
ha |
/ha/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling) |
alleen voor het partikel は: uitspraak /wa/ |
he |
/he/ (identiek aan Nederlands en Hepburn spelling |
alleen voor het partikel へ: uitspraak /e/ |
[verberg]
ずれるzureru (1) zich verplaatsen; (ver)schuiven; van zijn plaats raken; uit positie raken; scheef gaan; lopen; [i.h.b.] afschuiven; [i.h.b.] (af)glijden; [m.b.t. lading] werken; [i.c.m. 錨が] krabben; (2) afwijken; afdwalen; deviëren; uit de pas raken; uit zijn verband raken; [i.h.b.] werkelijkheidszin verliezen; [i.h.b.] uit de maat raken
作動するsadousuru functioneren; draaien; lopen; werken
作業するsagyousuru werken
作用するsayousuru werken; werkzaam zijn; ageren; opereren; uitwerking hebben
働くhataraku (1) werken; arbeiden; fungeren (als); (2) goed functioneren; (de gewenste) uitwerking hebben; werken; resultaat geven; (3) invloed uitoefenen; van invloed zijn; beïnvloeden; werken (op); van kracht zijn; gelden; (4) [taalk.] vervoegd worden; geconjugeerd worden; een vervoeging hebben; (5) berokkenen; plegen; begaan; uithalen; bedrijven
冊satsu x delen; x boekdelen; x banden; x boeken; x bundels; x volumina; x exemplaren; x werken [kwantor voor exemplaren; (boek)delen; boeken; werken; volumina; banden; bundels enz.]
利くkiku (1) werken; het hem doen; het gewenste resultaat geven; doeltreffend zijn; effectief zijn; afdoend zijn; werkzaam zijn; goede uitwerking hebben; z'n werking doen; [わさびが] scherp; pikant zijn; (2) goed functioneren; goed presteren; nuttig effect hebben; (3) mogelijk zijn; in aanmerking komen voor; (4) proeven en op smaak beoordelen; keuren
労rou (1) moeite; last; inspanning; inzet; (2) prestaties; diensten; verdiensten; verwezenlijkingen; (3) ervaring; ondervinding; expertise; (4) lange gebruikmaking; (a) werken; werk; (b) moeite; (c) prestatie; (d) last; inspanning; (e) erkentelijk zijn; bedanken; (f) [afk.] vakbond; arbeiders
労働するroudousuru arbeiden; werken
効くkiku (1) doeltreffend zijn; werken; helpen bij; efficiënt zijn; goed zijn voor; [一撃が〜] aankomen; (2) goed werken; goed kunnen
動くugoku (1) bewegen; zich bewegen; in beweging zijn; (2) van plaats veranderen; van positie veranderen; zich verplaatsen; (3) schommelen; wiegen; heen en weer bewegen; schudden; (4) [m.b.t. machine; toestel] lopen; aan staan; werken; in werking zijn; aangeschakeld zijn; functioneren; gaan; (5) handelen; doen; actief zijn; werken; bezig zijn; onledig zijn; in de weer zijn; in het getouw zijn; (6) beïnvloed worden; een invloed ondergaan; beheerst worden; wankelen; fluctueren; schommelen; (7) ontroerd zijn; geroerd zijn; onder de indruk zijn; getroffen zijn; geraakt zijn; geëmotioneerd zijn; (8) veranderen; veranderd worden; zich wijzigen; een wijziging ondergaan; (9) overgeplaatst worden [naar een andere positie; werkplaats]; een andere standplaats krijgen
勤めるtsutomeru (1) werken; werkzaam zijn; [i.h.b.] ambtenaar; functionaris zijn; in dienst zijn (bij); [een bep. functie] waarnemen; bekleden; een betrekking; aanstelling; functie hebben; [voor de klas enz.] staan; (2) voorgaan in [een religieuze dienst]; leiden; voeren; verzorgen; [de mis enz.] dienen; [i.h.b.] bedienen
勤労するkinrousuru werken; arbeiden; dienst doen; dienen
勤務するkinmusuru in dienst zijn; werkzaam zijn; dienst hebben; werken; dienen; een betrekking; aanstelling; functie hebben bij
回るmawaru (1) ronddraaien; omkeren; omdraaien; tollen; in het rond draaien; rondtollen; keren; draaien (om); rondwentelen; omwentelen; roteren; om een as draaien; rouleren; wentelen; rondgaan; rondcirkelen; cirkelen; gaan (om); gaan via; [een kaap enz.] ronden; zijn ronde doen; patrouilleren; toeren; circuleren; (2) afslaan naar; zwenken; omzwenken; omlopen; overgaan naar; overstappen naar; omzwaaien; (3) een omweg maken; omlopen; omgaan; (4) langskomen; aanlopen; aanwippen; (5) afwisselen; rouleren; (6) geheel doordringen; uitwerking hebben; (7) (vlot) draaien; (goed) functioneren; (vlug) werken; (8) het is over …; na …; (9) zich in een bepaalde positie begeven; in iemands schoenen gaan staan; (10) rond-; om- [sluit aan op de ren'yōkei van dōshi]
工事kouji werken; bouw; bouwwerken; bouwwerkzaamheden; constructie
徹夜するtetsuyasuru een nachtje doordoen; de nacht doorwaken; de nacht doorhalen; de hele nacht opblijven; de hele nacht door [blokken; werken; lezen; schaken enz.]
文字monji (1) letter; teken; letterteken; schriftteken; karakter; (2) geschrift; tekst; (hand)schrift; werken
機能するkinousuru functioneren; werken
混ぜ合せるmazeawaseru dooreenmengen; dooreenroeren; samenmengen; samenroeren; door elkaar mengen; roeren; werken; vermengen; aanmengen; mêleren; poespassen; [gew.] muieren
清掃するseisousuru reinigen; schoonmaken; [pregn.] werken; [pregn.] doen
現場genba (1) plaats waar iets gebeurd is; (2) plaats van de misdaad; plaats waar een delict heeft plaatsgevonden; locus delicti; (3) plaats waar men werkt; plaats waar men zijn functie uitoefent; werkplaats; werkstek; kantoor; bedrijf waar men werkt; (4) plaats waar men aan het bouwen is; bouwwerf; werf; plaats van de bouwwerken; werken; werkplaats
発酵するhakkousuru gisten; fermenteren; kamen; [積んだ草が] broeien; werken; [veroud.] arbeiden; [veroud.] gijlen; [gew.] drijven; [gew.] gesten; [gew.] pruisen
盗む ; 偸むnusumu (1) stelen; ontstelen; bestelen; ontvreemden; wegnemen; roven; beroven; ontroven; dieven; wegstelen; ontfutselen; [財布を] lichten; rollen; graaien; [inform.] pikken; [inform.] afpikken; [inform.] afpakken; [inform.] afkapen; [inform.] wegkapen; [inform.] jatten; [inform.] jatmouzen; [inform.] gappen; [inform.] ratsen; [inform.] raven; [inform.] schoepen; [volkst.] snaaien; [volkst.] wegdieven; [inform.] kapen; [Barg.; volkst.] piepen; [Barg.] gannefen; [Barg.] rausjen; [Barg.] werken; [Barg.] poteren; [Barg.] bedissen; [Barg.] haaien; [Barg.] handelen; [Barg.] fazelen; [Barg.] ransen; [Barg.] ranzen; [Barg.] meppen; [Barg.; volkst.] roeien; [考案; 思想を] plagiëren; verdonkeremanen; [w.g.] verdonkeren; [vulg.] klauwen; (2) [暇を] vrijmaken; te baat nemen; bemachtigen
稼ぐkasegu werken; geld verdienen; [tijd] winnen
稼働する ; 稼動するkadousuru werken; lopen; draaien; functioneren
運転するuntensuru (1) [een voertuig] besturen; (2) [een machine] bedienen; doen werken; doen draaien; draaiende houden; (3) [m.b.t. machine] in beweging zijn; lopen; werken; in werking zijn
食らうkurau (1) verorberen; verschalken; naar binnen slaan; werken; binnenslaan; achter de kiezen; knopen steken; (2) ondergaan; incasseren; ondervinden; lijden; te verduren hebben; (3) aan de kost komen; z'n brood verdienen; de kost verdienen; leven van; (4) verbannen worden; tot ballingschap veroordeeld worden
鵜呑みunomi (1) het opslokken; inslikken zonder te kauwen; alles maar instoppen; naar binnen schrokken; werken; (2) het kritiekloos slikken; aanvaarden; het klakkeloos aannemen
鵜呑みにするunominisuru (1) opslokken; inslikken zonder te kauwen; alles maar instoppen; in één zwelg naar binnen schrokken; werken; in z'n geheel verzwelgen; (2) kritiekloos slikken; aanvaarden; klakkeloos aannemen