日蘭辭典+

27 resultaten voor ‘zelf’
日蘭辭典 (trefwoord)
jita自他
vnw. zelf en anderen; zn. onderwerp en voorwerp. ¶ 自他の關係 verhouding tot anderen. ¶ 自他の差別 verschil tusschen mijn en dijn.
jibun自分
unw. zelf自分eigen. ¶ 自分で zelf; persoonlijk; in eigen persoon. ¶ 自分勝手 egoïsme; zelfzucht; eigenzinnigheid. ¶ 自分勝手に naar zijn eigen inzicht; (俗) op zijn eigen houtje. ¶ 自分きめの zelfbewust. ¶ 自分免許の met zichzelf ingenomen; zichzelf den titel gevend van; zich noemend. ¶ 自分の量見 eigen inzicht; discretie. ¶ 自分eigen gebruik. jiga も見よ.
kimama氣儘
(気まま, 気儘) zn. eigenzinnigheid v.; zelfzucht v. ¶ 氣儘な eigenzinnig; zelfzuchtig. ¶ 氣儘にする precies doen, wat men zelf wil; alleen met eigen inzicht rekening houden; zijn eigen zin volgen.
SUPPLEMENT (trefwoord)
kōkutsu後屈
zn., suru-ww. achterovergebogen; achterover buigen. ¶ 今日はヨガの後屈のポーズのおですKyō wa yoga no kōkutsu no pōzu no hanashi desu. Vandaag ga ik het hebben over houdingen in yoga waarbij je achteroverbuigt. ¶ 後屈のポーズには、全身のエネルギーを活性化して、自分でも気づかなかった感情と出会うがあります。 Kōkutsu no pōzu ni wa, zenshin no enerugī wo kasseikashite, jibun de mo kizukanakatta kanjō to deau toki ga arimasu. Bij achterovergebogen houdingen activeer je energie in je hele lichaam en zul je op momenten emoties tegenkomen waarvan je zelf niet eens wist dat je ze had. (blog) NB antoniem: zenkutsu 前屈

jibun de自分で
(frase) zelf; persoonlijk; in eigen persoon; eigenhandig. ¶ 夕飯は自分で作りました。 Yūhan wa jibun de tsukurimashita. Ik heb zelf avondeten gemaakt. ¶ 女が自分で書いたはずはない。 Kanojo wa jibun de kaita hazu wa nai. Ze kan het niet zelf geschreven hebben. ¶ それは、自分で作ったの? Sore wa, jibun de tsukutta no? Heb je het zelf gemaakt? NB De constructie met 自分で is een van de weinige in het Japans die een meervoudsvorm vraagt. ¶ なぜ、彼らが自分たち家庭から離れていくのか。 Naze, karera ga jibuntachi no katei kara hanarete iku no ka. Waarom is het dat ze hun eigen familie verlaten? (blog) (TTC) (yamasv)
SUPPLEMENT (trefwoord)
ik, mijn, mij

(1.a) (persoonlijk voornaamwoord; onderwerpsvorm) [ik] [わたし] watashi (algemeen beleefd); watakushi (formeel); boku (informeel; meest door jongens en mannen gebruikt, zelden door meisjes); あたし [] atashi (informeel; meest door vrouwen gebruikt; soms door mannen in snelle spraak); ore (informeel; meest door mannen gebruikt). NB ‘ik’ wordt vaak niet uitgedrukt in het Japans, context en richtinggevende werkwoorden zijn vaak voldoende. De onderwerpsvorm ‘ik’ wordt in het Japans expliciet uitgedrukt via de achtervoegsels は wa en が ga, maar in spreektaal, of informele schrijftaal (briefjes, internet, mobiel), worden deze ook vaak weggelaten. Tevens kan het partikel も mo, dat ‘ook’ betekent, de plaats van は wa en が ga innemen. ¶ オランダ語が話せますか。 ええ。話せます。Orandago ga hanasemasu ka. Ee. Hanasemasu. Spreek je Nederlands? Ja, ik spreek Nederlands. NB Door de structuur van vraag en antwoord in het voorafgaande voorbeeld is duidelijk wat op wie betrekking heeft en daarom laat men in het Japans ‘ik’ (en ‘je’) weg. Antwoorden met wel een expliciet ‘ik’ zijn dan niet neutraal en dragen extra betekenis. Bijvoorbeeld: ええわたしは、話せます。 Ee. Watashi wa, hanasemasu. Dat zou vertaald kunnen worden als: ‘Andere mensen spreken geen Nederlands, maar ik wel’. ¶ 滝沢はフランス語が話せるけど、健、お前は? も話せるよ。 Takizawa wa Furansugo ga hanaseru kedo, Ken, omae wa? Boku mo hanaseru yo. Takizawa spreekt Frans. En jij, Ken? Ik ook hoor. [Ik spreek het ook hoor.] (BEJD) NB In het antwoord van Ken kan een Japanse vorm voor ‘ik’ niet weggelaten worden, door de nadruk die het heeft.

(1.b) (bezitsvorm) [mijn, m’n, van mij] dezelfde voornaamwoorden in (1.a) gevolgd door の no, dus 私の watashi no, 僕の boku no etc. Afhankelijk van de context kan ‘mijn’ onuitgesproken blijven. ¶ 私の子供達はもうすぐ春休みですWatashi no kodomotachi wa mō sugu haruyasumi desu. Mijn kinderen hebben bijna voorjaarsvakantie. (TTC)

(1.c) (voorwerpsvorm) [mij, me] dezelfde voornaamwoorden in (1.a) maar dan vaak gevolgd door を [w]o of に ni. Afhankelijk van de context kan ‘mij’ onuitgesproken blijven. Niet alle Nederlandse voorwerpsvormen hebben in het Japans grammaticaal equivalente vormen. ¶ 哀れに思って助けてくれたのさ。 Ore wo aware ni omotte tasukete kureta no sa. Hij had medelijden met mij en hielp me daarom uit de brand. (informeel, mannelijke spreker). ¶ 両親にはがきを送ってくれた。 Ryōshin ga watashi ni hagaki wo okutte kureta. M’n ouders hebben me een ansichtkaart gestuurd. (TTC)

(2) (znw.) [het ik; het ego; het zelf] 自我 jiga; 我 [われ] ware; 我 ga; watashi. ¶ 日本人の自我 Nihonjin no jiga Het Japanse zelf [Het Japanse ik].

RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <zelf>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
セルフserufu (1) [psych.] zelf; (2) zelf-
一人hitori (1) één persoon; één iemand; eentje; (2) op z'n eentje; in z'n eentje; alleen; zelf; [inform.] in zijn uppie; op eigen houtje; op zijn eigen; solo; (3) [~…ない] niet louter en alleen …; niet enkel …
onore (1) zichzelf; zich; (2) ik; ikzelf; zelf [bescheiden tegenhanger van ware 我]; (3) [min.] jij; [min.; veroud.] gij; (4) zelf; in z'n eentje; in eigen persoon; vanzelf; uit zichzelf; (5) hela [heftige toeroep]; (6) komaan [kreet waarmee men zichzelf aanspoort]
ono (1) zelf; zich; zichzelf; (2) ik; (3) [min.] jij; gij; je; ge
御自分gojibun (1) zelf; in hoogsteigen persoon; hoogstpersoonlijk; (2) [veroud.] u; gij; jij
ga (1) ik; zelf; ego; zelfheid; ik-heid; (2) eigen inzichten; eigen mening; [i.h.b.] eigenbelang; zelfzucht; egoïsme; egotisme; (3) [boeddh.] ātman; eigen wezen
我 ; 吾ware (1) ik; (2) je; jij; [veroud.] ge; gij; (3) zelf; zichzelf
独りhitori (1) single; alleenstaande; vrijgezel; vrijgezellin; (2) op z'n eentje; in z'n eentje; alleen; zelf; [inform.] in zijn uppie; op eigen houtje; op zijn eigen; solo; (3) niet louter en alleen ~; niet enkel ~ [in combinatie met een negatie]
独自dokuji (1) alleen; zelf; individueel; (2) eigen; persoonlijk; authentiek; typisch; karakteristiek
直々jikijiki persoonlijk; zelf; niet door een ander; in eigen persoon; rechtstreeks; direct
自らmizukara (1) het zelf; de eigen persoon; (2) persoonlijk; zelf; in eigen persoon; zichzelf; eigen; bij zichzelf; op zijn eigen
自体jitai (1) eigen lichaam; zichzelf; (2) zelf; (3) op zichzelf; in se; eigenlijk; in wezen
自分jibun (1) zelf; zichzelf; zijn eigen persoon(lijkheid); [attr.] eigen; [attr.] persoonlijk; (2) [form.] ik; ikzelf; [attr.] mijn [(♂) persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon mannelijk enkelvoud]
自分でjibunde alleen; zelf; in z'n eentje; in eigen persoon; persoonlijk; hoogstpersoonlijk; [Fr.] en personne; [Fr.; afk.] e.p.; [Lat.] in persona
自家jika (1) eigen huis; eigen gezin; eigen woning; eigen haard; (2) zelf; [volkst.] z'n eigen
自己jiko zelf
自我jiga (het) zelf; (het) eigen wezen; (het) ik; (het) ego
自身jishin (1) [attr.] eigen; (2) zelf; [adv.] persoonlijk
ji (a) ik; mezelf; (b) eigen; zelf; zichzelf; (c) vanzelf; uit zichzelf; (d) vanaf
親しくshitashiku (1) vriendschappelijk; vriendelijk; gemoedelijk; (2) persoonlijk; hoogstpersoonlijk; in eigen persoon; in persona; zelf; (3) [~見る] met eigen ogen
shin (1) lichaam; lijf; (2) zelf; eigen; (3) maatschappelijke positie; status; (4) hoofddeel
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.51 sec. jiten.nl: 6 treffers, warandict: 21 treffers (zoekopdracht: 'zelf', strategie: exact). 
2005-2023