日蘭辭典+

15 resultaten voor ‘zichzelf’
日蘭辭典 (trefwoord)
tandoku單獨
(単独) zn. onafhankelijkheid v. ¶ 單獨onafhankelijk; op zichzelf staand. ¶ 單獨で alleen; afzonderlijk; onafhankelijke; (俗) op eigen houtje. ¶ 單獨媾和 afzonderlijke vrede. ¶ 單獨海損 averij particulier.
itasu致す
t.w. (1) [行ふ] doen; verrichten. (2) [招來] te weeg brengen; veroorzaken. (3) [輸送] vervoeren; transporteeren. ¶ どう致しまして niet te danken. ¶ 失禮いたしました neem mij niet kwalijk. ¶ 致す een dienst bewijzen; zijn best doen voor. ¶ 致す zijn leven opofferen. ¶ は自ら禍を致したのだ hij heeft het aan zichzelf te wijten; het is zijn eigen schuld. ¶ 富を致す rijkdom vergaren.
hazukashime辱め
zn. (1) [恥辱] schande v. (2) [侮辱] beleediging v. ¶ 自ら辱めを招く schande over zichzelf brengen. ¶ 辱めを忍ぶ beleediging dulden.
RESULTATEN japansnederlandswoordenboek.org voor <zichzelf>
Info over de soms afwijkende spelling van het Japans hieronder.
一身isshin zichzelf; z'n eigen persoon
onore (1) zichzelf; zich; (2) ik; ikzelf; zelf [bescheiden tegenhanger van ware 我]; (3) [min.] jij; [min.; veroud.] gij; (4) zelf; in z'n eentje; in eigen persoon; vanzelf; uit zichzelf; (5) hela [heftige toeroep]; (6) komaan [kreet waarmee men zichzelf aanspoort]
ono (1) zelf; zich; zichzelf; (2) ik; (3) [min.] jij; gij; je; ge
御主onoshi (1) jij; je; (2) zichzelf
我 ; 吾ware (1) ik; (2) je; jij; [veroud.] ge; gij; (3) zelf; zichzelf
unu‎ (1) [min.] jij; (2) zich; zichzelf; (3) [= uitroep van verontwaardiging] tss; wel allemachtig!; jemig nog toe!
自らmizukara (1) het zelf; de eigen persoon; (2) persoonlijk; zelf; in eigen persoon; zichzelf; eigen; bij zichzelf; op zijn eigen
自体jitai (1) eigen lichaam; zichzelf; (2) zelf; (3) op zichzelf; in se; eigenlijk; in wezen
自分jibun (1) zelf; zichzelf; zijn eigen persoon(lijkheid); [attr.] eigen; [attr.] persoonlijk; (2) [form.] ik; ikzelf; [attr.] mijn [(♂) persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon mannelijk enkelvoud]
ji (a) ik; mezelf; (b) eigen; zelf; zichzelf; (c) vanzelf; uit zichzelf; (d) vanaf
mi (1) lichaam; lijf; lijfje; karkas; donder; [volkst.] flikker; [volkst.] sodeflikker; [vulg.] sodemieter; [Barg.] gebbe; [veroud.] ziel; (2) filet; visfilet; visvlees; vlees; vis [bot- of graatloos stuk vlees of vis]; (3) de eigen persoon; het zelf; zichzelf; (4) iemands positie; iemands plaats; iemands situatie; rang; stand; (5) lichaam van een mes; lemmet; lemmer; kling; blad [van bijl; zaag]; (6) pot [i.t.t. deksel]; houder; vat
面々menme zich; zichzelf
Resultaten van japansnederlandswoordenboek.org   
Tijd: 0.49 sec. jiten.nl: 3 treffers, warandict: 12 treffers (zoekopdracht: 'zichzelf', strategie: exact). 
2005-2023